ECLI:NL:RVS:2024:5002

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
202206211/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Herstelbestemmingsplan buitengebied Deurne 2021 en beroep tegen de vaststelling

Op 4 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellant], wonend in Liessel, beroep had ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Deurne tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herstelbestemmingsplan buitengebied Deurne 2021". Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 5 juli 2022, beoogt de verwerking van geactualiseerd beleid op het gebied van ruimtelijke ordening en het herstel van omissies. [appellant] was het niet eens met verschillende aspecten van het plan, waaronder de verruiming van gebruiksmogelijkheden van agrarische gronden naast haar perceel en de mogelijkheid tot het hobbymatig houden van dieren op deze gronden. De Afdeling oordeelde dat de raad de verruiming van gebruiksmogelijkheden niet onterecht had toegestaan, aangezien hobbymatig gebruik in het algemeen minder impact heeft op de omgeving dan bedrijfsmatig gebruik. Ook de mogelijkheid tot de bouw van een veldschuur werd door de Afdeling niet als onterecht beoordeeld, ondanks de bezwaren van [appellant].

Daarnaast verzocht [appellant] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Afdeling oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met minder dan een half jaar en kende een schadevergoeding van € 500,00 toe aan [appellant]. De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar dat het verzoek om schadevergoeding werd toegewezen. De raad van de gemeente Deurne werd niet veroordeeld tot proceskostenvergoeding, maar de Staat der Nederlanden moest de proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding vergoeden.

Uitspraak

202206211/3/R2.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Liessel, gemeente Deurne,
en
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Herstelbestemmingsplan buitengebied Deurne 2021" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend.
De Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) is partij in dit geding.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.S. van der Sluys, advocaat in Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door ir. F.J.M. Looijmans-Verhoef en mr. A.M.T. Willems, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 18 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] woont aan de [locatie] in Liessel. Haar gronden behoren tot het plangebied.
3.       Het plan voorziet in de verwerking van het geactualiseerde beleid op het gebied van ruimtelijke ordening en in herstel van een aantal omissies. [appellant] is het op meerdere punten niet eens met het plan. Zij wil bijvoorbeeld dat de ondergrond van de verbeelding wordt aangepast aan de feitelijke en legale situatie. Daarnaast is zij het niet eens met de verruiming van de gebruiksmogelijkheden van agrarische gronden naast haar perceel.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
5.       De relevante artikelen van het plan en het vorige bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die hiervan deel uitmaakt.
Verruiming agrarische gebruiksmogelijkheden
6.       [appellant] betoogt dat de gebruiksmogelijkheden van het agrarische perceel [locatie]a ten onrechte worden verruimd doordat nu op de agrarische gronden niet alleen bedrijfsmatig, maar ook hobbymatig dieren mogen worden gehouden. Daarnaast is niet gespecificeerd hoeveel dieren hobbymatig mogen worden gehouden, waardoor de effecten van het gebruik voor haar woon- en leefklimaat niet duidelijk zijn en dus ook niet duidelijk zijn afgewogen.
6.1.    Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad het hobbymatig houden van dieren op agrarische gronden mogelijk maken, omdat dit past binnen het gebruik dat de raad voor agrarische gronden voorstaat. Deze verruiming levert volgens de raad geen probleem op, omdat hobbymatig agrarisch gebruik in het algemeen minder grote effecten op de omgeving heeft dan bedrijfsmatig gebruik, wat al was toegestaan. Dit betekent ook niet dat het agrarisch gebruik wordt geïntensiveerd, zoals [appellant] op de zitting heeft betoogd. Hobbymatig houden van dieren is immers niet intensiever dan bedrijfsmatig agrarisch gebruik. De raad hoefde om die reden ook niet nader te specificeren wat onder hobbymatig houden van dieren valt.
Het betoog slaagt niet.
Bouw veldschuur
7.       [appellant] betoogt dat artikel 3.2.4, onder e, van de planregels ten onrechte de nieuwvestiging van een veldschuur mogelijk maakt. Er is volgens haar geen ruimte voor een veldschuur in de planregels, omdat uit de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1152, volgt dat er geen vergunning voor een veldschuur kan worden verleend. De Afdeling begrijpt dat de reden hiervoor is dat de veldschuur wordt gebruikt als woning op grond van een persoonsgebonden overgangsrecht. In dit verband heeft [appellant] op de zitting erop gewezen dat in die uitspraak een fout is gemaakt over de datum van de bouw van de bestaande veldschuur en volgens haar wordt op die fout nu voortgebouwd in dit plan.
7.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet ten onrechte opnieuw de bouw van een veldschuur mogelijk gemaakt. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen reden dat op de agrarische gronden geen veldschuur aanwezig zou mogen zijn. Deze mag gebruikt worden ten behoeve van de agrarische bestemming. Overigens was deze planregel ook al in het vorige bestemmingsplan: "Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied" opgenomen.
De uitspraak waar [appellant] naar verwijst, gaat niet over een planregeling voor een veldschuur, maar over een bouwvergunning voor een gebouw op deze plaats ten behoeve van bewoning. De uitspraak is reeds daarom niet relevant voor de beoordeling van de vraag of de bouw van een veldschuur mogelijk gemaakt mag worden.
Het betoog slaagt niet.
Nevenactiviteiten buiten bestaande bebouwing
8.       [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte nevenactiviteiten buiten bestaande bebouwing mogelijk maakt, doordat het vereiste dat de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing, welk vereiste was opgenomen in artikel 3.6.3, onder g, van de planregels, is verwijderd. Het aldus verruimen van nevenactiviteiten is volgens [appellant] onevenredig voor de omwonenden en heeft impact op het ecologisch systeem. Een belangenafweging van de raad ontbreekt op dit punt.
8.1.    De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat wanneer het bestemmingsplan voorziet in niet benutte bouwmogelijkheden, die bouwmogelijkheden in beginsel ook benut mogen worden ten behoeve de uitoefening van nevenactiviteiten. De raad heeft er in dat verband ook terecht op gewezen dat bij de beoordeling of in afwijking van het plan nevenactiviteiten kunnen worden vergund, ingevolge artikel 3.6.3 van de planregels vrijwel alle relevante aspecten worden afgewogen. De raad heeft er voorts terecht op gewezen dat door het schrappen van onderdeel g in artikel 3.6.3 van de planregels een vergunning voor nevenactiviteiten in een nog op te richten gebouw in één keer kan worden aangevraagd en niet eerst een vergunning voor het oprichten van een gebouw aangevraagd hoeft te worden. Deze vereenvoudiging van de procedure mocht de raad in de afweging betrekken. Het betoog slaagt niet.
Begrip "erf"
9.       [appellant] betoogt dat de begripsomschrijving van het begrip "erf" in de planregels onvolledig is en daarom moet worden aangevuld.
9.1.    Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad zich op het standpunt stellen dat de definitie van het begrip "erf" in artikel 1 onder 46b van de planregels niet hoeft te worden aangepast. De definitie is gelijk aan de definitie van "erf" in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Op de zitting is desgevraagd niet duidelijk geworden waarom de definitiebepaling niet voldoet.
Het betoog slaagt niet.
Inlassen zienswijze
10.     [appellant] heeft in het beroepschrift voor het overige verwezen naar de inhoud van haar zienswijze. In de Nota van zienswijzen die als bijlage bij het vaststellingsbesluit is gevoegd is de raad is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft noch in het beroepschrift noch  op de zitting  redenen aangevoerd waarom de weerlegging van haar zienswijze door de raad onjuist zou zijn.
Hetgeen de Afdeling zojuist heeft overwogen geldt evenzeer voor de beroepsgrond van [appellant] over het volgens haar niet geheel juist intekenen van de bestaande bebouwing op de ondergrond van de verbeelding van de percelen [locatie] en 4a.
Het betoog slaagt niet.
Overschrijding redelijke termijn
11.     [appellant] verzoekt tenslotte om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
11.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken die worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste (en enige) aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel overschreden als de totale duur hiervan langer dan twee jaar heeft geduurd.
11.2.  De redelijke termijn is in dit geval aangevangen met het indienen van het beroepschrift door [appellant] op 20 oktober 2022. Op het moment van doen van deze uitspraak is de redelijke termijn overschreden met minder dan een half jaar. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen, is geen sprake. Als uitgangspunt geldt een tarief van € 500,00 per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De Afdeling zal de Staat daarom veroordelen tot betaling van € 500,00 aan [appellant], als vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de Afdeling.
Conclusie
12.     Het beroep is ongegrond.
13.     Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden. De Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) moet de proceskosten vergoeden die [appellant] heeft gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 500,00 te betalen;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Scheele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
723-1074
Bijlage
Artikel 1, onder 46b, van het bestemmingsplan "Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021" luidt:
"erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden (definitie volgens artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor))."
Artikel 3.2.4, aanhef en onder e, luidt:
"Bebouwing buiten het bouwvlak
Buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd:
(…)
e. een veldschuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 2', met dien verstande dat eenmalig bebouwing mag worden vergund tot een maximale omvang van 158 m2 van de oppervlakte van het bouwwerk en een bouwhoogte van 5,5 m;
(…)"
Artikel 3.6.3, aanhef en onder g, van het bestemmingsplan "Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied" luidt:
"Buitengebied gebonden activiteiten en niet agrarische activiteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 en/of 3.5.1 voor nevenactiviteiten binnen het agrarisch bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
(…)
Bebouwing:
g. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
(…)"