ECLI:NL:RVS:2024:5120

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
202200154/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur tegen uitspraak rechtbank Rotterdam inzake proceskosten en schadevergoeding

Op 11 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen Dama Dama B.V. en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2021, maar trok dit hoger beroep in na een schriftelijke uiteenzetting van Dama Dama. Dama Dama verzocht om vergoeding van de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Afdeling oordeelde dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de gemachtigde van Dama Dama ook zijn eigen belangen behartigde. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure met ongeveer vijf maanden was overschreden, waarbij de overschrijding aan de Afdeling werd toegerekend. De Afdeling veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van € 500,00 aan Dama Dama als schadevergoeding, maar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van termijnoverschrijdingen voor de betrokken partijen.

Uitspraak

202200154/1/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de verzoeken van:
Dama Dama B.V., gevestigd in Ameide, gemeente Vijfheerenland,
verzoekster,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en om schadevergoeding.
Procesverloop
Bij brief van 29 december 2021 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2021 in zaak nummer 20/5693.
Dama Dama heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en verzocht om een vergoeding van de proceskosten.
Bij brief van 13 juni 2024 heeft Dama Dama een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Bij brief van 15 augustus 2024 heeft de minister zijn hoger beroep ingetrokken.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn van twee weken verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Verzoek om proceskostenvergoeding
1.       Ingevolge artikel 8:118, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het hoger beroep door een bestuursorgaan het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2.       De minister heeft het hoger beroep ingetrokken, nadat Dama Dama een schriftelijke uiteenzetting heeft gegeven. Dama Dama heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij hiervoor heeft gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat deze proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij stelt de Afdeling vast dat de gemachtigde van Dama Dama mede zijn eigen belangen heeft behartigd omdat hij enig aandeelhouder en bestuurder van Dama Dama is. Van door een derde verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, is daarom geen sprake. Vergelijk: uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7771. Dat de gemachtigde van Dama Dama in andere juridische procedures wel een proceskostenvergoeding heeft gekregen kan niet tot een ander oordeel leiden. De Afdeling moet een zelfstandig oordeel moet vormen over de vraag of hij kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
3.       De minister hoeft deze proceskosten niet te vergoeden.
4.       Voor zover Dama Dama heeft verzocht om vergoeding van de bij Dama Dama opgekomen proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase, overweegt de Afdeling dat in de procedure van artikel 8:118 van de Awb geen plaats is voor een veroordeling in de kosten van die procedures. Anders dan Dama Dama heeft gesteld, is voor ambtshalve toetsing van de uitspraak van de rechtbank over de proceskostenvergoeding geen aanleiding, alleen al omdat er geen hoger beroep tegen deze uitspraak meer aanhangig is.
Verzoek om schadevergoeding
5.       Dama Dama heeft een verzoek gedaan om schadevergoeding, omdat de redelijke termijn is overschreden.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overschreden, als de duur van de totale procedure te lang is. De termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Voor zaken die uit een bezwaarprocedure en twee rechtelijke instanties bestaan, is in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vier jaar redelijk. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar maximaal zes maanden, de behandeling van het beroep maximaal anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep maximaal twee jaar duren.
5.2.    De minister heeft het bezwaarschrift van Dama Dama ontvangen op 20 maart 2020 en heeft het besluit op bezwaar op 17 juli 2020 genomen. De rechtbank heeft het beroep van Dama Dama op 27 augustus 2020 ontvangen en heeft uitspraak gedaan op 23 november 2021. De Afdeling heeft het hogerberoepschrift van de minister ontvangen op
31 december 2021. Bij brief van 15 augustus 2024, door de Afdeling ontvangen op 16 augustus 2024, heeft de minister het hoger beroep ingetrokken.
5.3.    De periode van intrekking van het hoger beroep tot de datum van deze uitspraak, wordt niet meegeteld bij de vaststelling van de duur van de procedure. Door het intrekken van het hoger beroep is het materiële geschil beëindigd, waarmee, anders dan Dama Dama heeft gesteld, niet langer kan worden gezegd dat sprake is van spanning en frustratie. Vergelijk: uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 8 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:578.
5.4.    Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de intrekking van het hoger beroep zijn in totaal ongeveer vier jaar en vijf maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden is verstreken.
5.5.    De volgende vraag die moet worden beantwoord, is aan wie deze overschrijding moet worden toegerekend.
5.6.    De minister heeft na ongeveer vier maanden het besluit op bezwaar genomen. Dat betekent dat de minister binnen de redelijke behandelingsduur van zes maanden een besluit heeft genomen.
De rechtbank heeft na ongeveer een jaar en drie maanden uitspraak gedaan. Dat betekent dat de rechtbank binnen de redelijke behandelingsduur van anderhalf jaar uitspraak heeft gedaan op het bij haar ingestelde beroep.
De hogerberoepsprocedure heeft tot de intrekking van het hoger beroep ongeveer twee jaar en negen maanden geduurd. Dat betekent dat de redelijke behandelingsduur van het hoger beroep van twee jaar is overschreden.
5.7.    Het voorgaande betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend aan de Afdeling.
5.8.    Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan Dama Dama toe te kennen bedrag € 500,00. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de Afdeling is toe te rekenen, wordt de vergoeding van schade uitgesproken ten laste van de Staat (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), die de schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn door de Afdeling moet betalen. Dat betekent dat de Afdeling de Staat zal veroordelen tot een schadevergoeding van € 500,00.
5.9.    De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek van Dama Dama B.V. om vergoeding van de proceskosten af;
II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling aan Dama Dama B.V. van een schadevergoeding van € 500,00.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024
978