ECLI:NL:RVS:2024:5276

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
202407226/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling en proceskostenvergoeding

Op 19 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 11 oktober 2024 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 25 november 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak van de Raad van State werd vastgesteld dat de rechtbank een motiveringsgebrek had geconstateerd in het besluit van de minister, maar dit gebrek had gepasseerd zonder de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank dit wel had moeten doen, aangezien er een gebrek was geconstateerd. De tweede grief van de vreemdeling slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister werd veroordeeld tot betaling van € 2.625,00 aan proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.

Uitspraak

202407226/1/V2.
Datum uitspraak: 19 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 25 november 2024 in zaak nr. NL24.39883 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 25 november 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de eerste grief aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de eerste grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling voert in haar tweede grief aan dat de rechtbank het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd, maar daarbij de minister ten onrechte niet heeft veroordeeld in de door haar gemaakte proceskosten.
2.1.    De rechtbank heeft geconstateerd dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het besluit van 11 oktober 2024. Zij heeft aanleiding gezien om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, maar heeft daarbij geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Omdat de rechtbank een gebrek heeft geconstateerd, had zij de minister moeten veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 18 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4679. De tweede grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij heeft nagelaten de minister te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 25 november 2024 in zaak nr. NL24.39883, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de minister van Asiel en Migratie te veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lodeweges
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024
625