ECLI:NL:RVS:2024:600

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
202303106/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 14 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 12 oktober 2022 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 9 mei 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak van 17 januari 2024 heeft de Afdeling eerder al ingegaan op de gevolgen van het arrest S en A voor het beleid van de staatssecretaris. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk had gemaakt hoe het onderzoek naar en de beoordeling van een door een vreemdeling gestelde politieke overtuiging plaatsvond. Dit gebrek aan inzichtelijkheid maakte het voor de bestuursrechter onmogelijk om effectief te toetsen of de staatssecretaris zorgvuldig en deugdelijk motiveerde.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van 12 oktober 2022 vernietigd. De staatssecretaris moet nu opnieuw een besluit nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de feiten en omstandigheden op dat moment. De staatssecretaris is tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202303106/1/V2.
Datum uitspraak: 14 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 9 mei 2023 in zaak nr. NL22.20719 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 9 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:63, is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest S en A voor het huidige beleid van de staatssecretaris. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier in algemene zin het onderzoek naar en de beoordeling van een door een vreemdeling gestelde politieke overtuiging en de daaruit volgende vrees voor vervolging plaatsvindt, als een vreemdeling stelt bij terugkeer te vrezen voor vervolging wegens het willen uiten van een politieke overtuiging en hij die overtuiging in het land van herkomst niet heeft geuit en deze tot nu toe nog niet heeft geleid tot negatieve belangstelling van de actor van vervolging. Hierdoor is het voor de bestuursrechter niet mogelijk om daadwerkelijk en effectief te toetsen hoe de staatssecretaris in dit soort gevallen het onderzoek en de beoordeling verricht en of concrete besluiten over een gestelde politieke overtuiging en de daaruit volgende vrees voor vervolging zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk worden gemotiveerd. Uit deze uitspraak volgt dat grief vijf slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 12 oktober 2022 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw een besluit op de aanvraag moet nemen en daarbij rekening moet houden met feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet alleen de proceskosten van het hoger beroep vergoeden. De Afdeling heeft hierbij in aanmerking genomen dat de zaak van de vreemdeling en de zaken nrs. 202303117/1/V2 en 202303119/1/V2 samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat de vreemdelingen in de drie zaken een gezamenlijk beroepschrift hebben ingediend en de rechtbank de zaken gezamenlijk ter zitting heeft behandeld, gaat de Afdeling bij de vaststelling van de proceskosten uit van één beroep. Omdat de rechtbank in eerstgenoemde zaak al een proceskostenvergoeding voor het beroep heeft uitgesproken, waartegen partijen niet zijn opgekomen, hoeft de staatssecretaris in deze zaak geen proceskosten te vergoeden voor het beroep.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 9 mei 2023 in zaak nr. NL22.20719;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 12 oktober 2022, V-[…]
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is
verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024
365-1065