ECLI:NL:RVS:2024:702

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
202307773/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris Justitie en Veiligheid over beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling

Op 21 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het besluit, genomen op 10 oktober 2023, hield in dat de tijdelijke bescherming van de vreemdeling op 4 september 2023 zou eindigen, gebaseerd op de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en het Uitvoeringsbesluit. De rechtbank Den Haag had op 23 november 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, heeft hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet als gezinslid van een persoon met tijdelijke bescherming kan worden aangemerkt. De vreemdeling had documenten overgelegd, waaronder een huwelijksakte, die zijn claim ondersteunden. De staatssecretaris had daartegenover gesteld dat de echtgenote van de vreemdeling met een andere man naar Nederland was gekomen en op hetzelfde adres stond ingeschreven. De Afdeling oordeelde dat deze tegenwerping niet voldoende was om de status van de vreemdeling als gezinslid te ontkennen.

De Afdeling heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak van 17 januari 2024, waarin werd geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne niet kon worden beëindigd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202307773/1/V2.
Datum uitspraak: 21 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 november 2023 in zaak nr. NL23.26713 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft de staatssecretaris bepaald dat op 4 september 2023 het recht op bescherming eindigt dat de vreemdeling geniet op grond van Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 (hierna: het Uitvoeringsbesluit).
Bij uitspraak van 23 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. Mulders, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de eerste grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de staatssecretaris heeft gevolgd dat de vreemdeling niet aangemerkt kan worden als een gezinslid van een persoon die tijdelijke bescherming heeft op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit. De vreemdeling heeft in beroep verschillende documenten overgelegd om te onderbouwen dat hij is getrouwd met een vreemdeling met de Oekraïense nationaliteit, die in Nederland tijdelijke bescherming geniet. De staatssecretaris heeft daar tegenovergesteld dat de echtgenote van de vreemdeling met een andere man Nederland is ingereisd en dat zij met die man op hetzelfde adres staat ingeschreven.
De Afdeling is van oordeel dat, gelet op de aard en strekking van de door de vreemdeling overgelegde documenten, waaronder een originele huwelijksakte, de staatssecretaris met deze enkele tegenwerping niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet aangemerkt kan worden als een gezinslid als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit. De grief slaagt.
2.       Voor het geval de staatssecretaris zich in nieuwe besluitvorming opnieuw op het standpunt stelt dat de vreemdeling niet kan worden aangemerkt als een gezinslid in vorenbedoelde zin, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling heeft bij uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32, geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne rechtmatig verblijf hadden en die zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben laten inschrijven in de basisregistratie personen, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op 4 september 2023 (onder 8-8.10). De tijdelijke bescherming is namelijk krachtens de Richtlijn Tijdelijke Bescherming geboden en daarom moet ook voor de duur daarvan worden aangesloten bij deze richtlijn. Dit betekent dat ook de tweede grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 oktober 2023 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 november 2023 in zaak nr. NL23.26713;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 10 oktober 2023, V-[…]
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024
936