Uitspraak
Datum uitspraak: 26 februari 2024
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
griffier
Raad van State
Op 26 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 21 december 2023. In deze eerdere uitspraak werd het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Rasul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals vastgelegd in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling zag ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten, waardoor het hoger beroep ongegrond werd verklaard.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en is openbaar uitgesproken op 26 februari 2024.