ECLI:NL:RBDHA:2023:20347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
NL23.37807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000 en de tijdige overplaatsing naar een gespecialiseerde inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht had opgelegd, omdat er onvoldoende zekerheid bestond over de identiteit en nationaliteit van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de tijdige overplaatsing naar een gespecialiseerde inrichting relevant is voor de rechtmatigheid van de bewaring, en dat dit moment wordt bepaald door de aankomst in het detentiecentrum, niet het moment van vertrek uit de politiecel. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende organisatorische maatregelen had getroffen om de overplaatsing te waarborgen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de asielaanvraag van de eiser, en dat er geen redenen waren om een lichter middel dan bewaring toe te passen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37807

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2023 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft op 18 december 2023 op verzoek van de rechtbank nadere stukken aan het dossier toegevoegd. De gemachtigde van eiser heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 19 december 2023.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven omdat eiser niet binnen 24 uur na de oplegging van de maatregel is overgebracht naar het detentiecentrum Rotterdam. Eiser wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 november 2022 [1] .
2.1.
De staatssecretaris stelt zich primair op het standpunt dat uit de Afdelingsuitspraken van 13 augustus 2021 [2] en 16 november 2022 niet kan worden afgeleid dat de staatssecretaris uiterlijk binnen 24 klokuren een overplaatsing geregeld moet hebben en dat een redelijke toepassing van de gegeven termijn van 24 uur niet anders kan inhouden dan dat een vreemdeling niet langer dan één nacht in een politiecel mag verblijven. Subsidiair stelt de staatssecretaris dat indien het aantal feitelijk uren na het opleggen van de maatregel maatgevend is, het in de rede ligt dat deze periode eindigt op het moment dat de vreemdeling de politiecel verlaat en niet het pas op het moment dat de vreemdeling aankomt in het detentiecentrum. Verder voert de staatssecretaris aan dat de vervoersbewegingen zo economisch en efficiënt mogelijk worden gepland en dat er in onderhavige kwestie sprake was van een gecombineerde ritplanning. Tot slot stelt de staatssecretaris dat hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van de afstanden in Nederland.
2.2.
In het onderhavige geval heeft de staatssecretaris aangegeven dat eiser op 29 november 2023 om 16:57 uur in bewaring is gesteld. Vervolgens heeft eiser op 30 november 2023 om 10:44 uur het arrestantencomplex Assen verlaten en is hij op 30 november 2023 om 13:42 uur aangekomen op het detentiecentrum in Rotterdam.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
De rechtbank leidt uit de uitspraken van de Afdeling van 13 augustus 2021 en 16 november 2022 af dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen, mits dit minder dan 24 uur duurt en vanwege voornoemde organisatorische redenen kan worden gerechtvaardigd. De rechtbank overweegt dat eiser in dit specifieke geval binnen 24 uur na oplegging van de maatregel is ingesloten in het detentiecentrum Rotterdam en ziet derhalve geen aanleiding om de maatregel op deze grond onrechtmatig te achten.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is - anders dan de staatssecretaris meent - voor de vraag of overplaatsing naar een gespecialiseerde inrichting tijdig is geregeld relevant het moment van aankomst in het detentiecentrum en niet het moment waarop eiser de politiecel verlaat. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 december 2023 [3] waarin reeds uiteen is gezet dat het gebruik van een gespecialiseerde inrichting [4] een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring is [5] en het dientengevolge aan de staatssecretaris is om dusdanige organisatorische maatregelen te treffen zodat tijdige overplaatsing naar die gespecialiseerde inrichting wordt gewaarborgd.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Om de a-grond van artikel 59b van de Vw aan een maatregel ten grondslag te kunnen leggen is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. Nu eiser geen geldig document ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd stelt de staatssecretaris terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser.
4.1.
Daarnaast heeft de staatssecretaris de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw kunnen opleggen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [6] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – aan de hand van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Hierna wordt uiteengezet waarom de rechtbank oordeelt dat de gronden de maatregel kunnen dragen.
Gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de lichte grond 4d ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Door de staatssecretaris is niet betwist dat eiser dit geldbedrag heeft en in dat licht kan niet zonder meer gesteld worden dat eiser niet beschikt over middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien of over middelen om zijn uitreis te bekostigen. Dat eiser, zoals gesteld in de maatregel, geen vaste inkomstenbron heeft doet daar niet aan af.
5.1.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3s, 3d, 3f en 4c aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
5.2.
Immers, eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning immers niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en eiser verklaart bovendien illegaal te zijn in gereisd (3a). Dat eiser een asielzoeker is doet daar niet aan af, nu verweerder mag volstaan met een motivering die feitelijk juist is. [7] Ook is eiser met onbekende bestemming vertrokken (3b) en heeft hij een terugkeerbesluit en inreisverbod ontvangen maar hier geen gehoor aan gegeven (3c). Dat, zoals eiser stelt, hij gezien zijn eerdere inbewaringstelling niet de kans heeft gehad om gevolg te geven aan zijn terugkeerverplichting wordt niet gevolgd door de rechtbank nu de eerdere bewaring reeds in maart is opgeheven en eiser nog altijd niet vertrokken is. Tot slot onderneemt eiser geen concrete acties ter bevordering van de vaststelling van zijn identiteit (3d), heeft eiser zijn paspoort in Frankrijk achter gelaten (3f) en heeft eiser geen vaste woon- en verblijfplaats (3c).
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij en dat er eventueel specialistische zorg beschikbaar is.
6.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Daarbij is onder meer van belang dat de staatssecretaris het familieleven van eiser voldoende bij het opleggen van de maatregel heeft betrokken.
Voortvarend werken aan asielaanvraag
7. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen (zie de uitspraak van de ABRvS van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156). Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat er reeds een voornemen voor eiser ligt en dat deze daags na de zitting aan eiser uitgereikt zou worden. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de asielaanvraag van eiser.
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

4.Artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011
7.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.