202205181/1/R4.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1] en haar vennoten, gevestigd en wonend in Ammerzoden, gemeente Maasdriel (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellante sub 1),
2. appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], beiden wonend in Ammerzoden, gemeente Maasdriel (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Maasdriel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2021, De Hoef" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1 en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Inveniam BV heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1, [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 februari 2025, waar zijn verschenen:
- [appellante sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en C[gemachtigde B], bijgestaan door mr. Q.W.J. de Ruijter, rechtsbijstandverlener te Helmond, vergezeld van [gemachtigde C];
- [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. P.J.M. van Leest, rechtsbijstandverlener te Biest-Houtakker;
- de raad, vertegenwoordigd door J.W. Tuenter en S. Bosch;
- Inveniam B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde D] en ing. R.W.G. van Ess.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 24 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt de bouw van 39 woningen in het nog onbebouwde gebied tussen de Jan Oomsstraat, Van Milstraat, Voorstraat en de Molendijk in Ammerzoden mogelijk. In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit weiland.
3. [appellante sub 1 is gevestigd aan de [locatie 1] in Ammerzoden en haar vennoten wonen ook op dat adres. Zij exploiteert een winkel op haar perceel. Het voorste deel van haar perceel heeft een bedrijfsbestemming en het achterste deel een agrarische bestemming. Haar perceel grenst aan het plangebied.
[appellant sub 2] woont aan de [locatie 2] in Ammerzoden. Zijn perceel heeft een woonbestemming. Zijn perceel grenst ook aan het plangebied. In het bijzonder is aan de noordzijde van zijn perceel een ontsluiting van het plangebied voorzien.
4. Inveniam B.V. is initiatiefneemster van de ontwikkeling.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden [appellante sub 1
Geluid parkeerplaatsen
6. [appellante sub 1 betoogt dat er ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar het geluid afkomstig van de naast haar perceel voorziene parkeerplaatsen. Het gaat haar specifiek om geluid van dichtslaande portieren. Zij wijst erop dat in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de VNG (hierna: VNG-brochure) een aanbevolen richtafstand van 30 meter tussen een gevoelige functie en een parkeerterrein wordt genoemd. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening hadden deze piekgeluiden volgens [appellante sub 1 onderzocht moeten worden.
6.1. Anders dan [appellante sub 1 betoogt, heeft de raad in het plan geen autoparkeerterrein als bedoeld in de VNG-brochure mogelijk gemaakt. Het gaat hier immers niet om een zelfstandige activiteit of deelactiviteit die in ruimtelijk opzicht valt te onderscheiden, maar om een verkeersbestemming waarbinnen parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden, die specifiek voor de voorziene woningen zullen worden aangelegd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1059, onder 9.1). Het bestemmingsvlak heeft met ruimte voor zo’n 19 parkeerplaatsen ook geen omvang die aanleiding geeft om te oordelen dat het hier een in ruimtelijk opzicht te onderscheiden deelactiviteit betreft. De woning van de vennoten staat op ruim 14 meter van de grens van dit bestemmingsvlak. Enig geluid als gevolg van parkeren is inherent aan de omgeving waarin de vennoten wonen en waarin de vennootschap haar detailhandelsactiviteiten uitoefent. [appellante sub 1 heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan de raad de gevolgen van het parkeren op deze gronden voor de vennoten van [appellante sub 1 niettemin had moeten onderzoeken. Het betoog slaagt niet.
Bedrijfsactiviteiten
7. [appellante sub 1 betoogt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de maximale planologische gebruiksmogelijkheden van haar perceel. Zij wijst erop dat haar perceel is bestemd voor bedrijven in categorie 1 of 2 en voor bepaalde detailhandelsactiviteiten, waarvoor in de VNG-brochure een richtafstand van 10 of 30 meter wordt genoemd. Een aantal nieuwe woningen is binnen de aanbevolen richtafstand van 30 meter mogelijk gemaakt. Naast het perceel staan weliswaar al andere woningen, maar die staan ter hoogte van de voorzijde van het perceel en de nieuwe woningen zijn aan de achterzijde van het perceel voorzien. Als gevolg hiervan vreest zij dat bij een wijziging van haar bedrijfsactiviteiten milieutechnische aanpassingen en/of maatregelen moeten worden doorgevoerd en/of maatwerkvoorschriften zullen worden opgelegd.
7.1. De raad heeft voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de nieuwe woningen aansluiting gezocht bij de VNG-brochure. Het perceel van [appellante sub 1 heeft gedeeltelijk de bestemming "Bedrijf" op grond waarvan haar perceel is bestemd voor bedrijven in categorie 1 of 2 als genoemd in de staat van inrichtingen bij dat plan en voor bepaalde detailhandelsactiviteiten (zie artikel 6 van de planregels van bestemmingsplan "Ammerzoden"). Functies in categorie 2 zijn functies waarvoor in de VNG-brochure in een rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter wordt aanbevolen.
7.2. Als aan de richtafstanden van de VNG-brochure wordt voldaan, mag de raad er in beginsel van uitgaan dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij een woning. De kortste afstand tussen het bestemmingsvlak van [appellante sub 1 en het bouwvlak van de woonbestemming is ongeveer 12 meter. De raad heeft zich dus met juistheid op het standpunt gesteld dat de feitelijk aanwezige detailhandelsactiviteiten, dat is een bedrijf in categorie 1, voldoen aan de aanbevolen richtafstand van minimaal 10 meter tot de nieuwe woningen. In zoverre mocht de raad dus aannemen dat geen onaanvaardbare hinder van de bedrijfsactiviteiten in de vorm van geluid, geur, stof of gevaar is te verwachten, zodat in zoverre een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen is gewaarborgd.
7.3. De raad heeft verder de ruimte om van de aanbevolen richtafstand af te wijken, maar moet dan wel motiveren waarom in dat geval sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deugdelijk gemotiveerd dat de bestaande woningen aan weerszijden van het perceel van [appellante sub 1 al voor een belemmering zorgen bij een wijziging van de bedrijfsactiviteiten. De woning aan de Jan Oomsstraat 17 staat op 8 meter van het perceel van [appellante sub 1 en de woning aan de Jan Oomsstraat 21 op nog kortere afstand. Op de zitting heeft [appellante sub 1 als voorbeeld gegeven dat op de achterzijde van het perceel een houtbewerkingsmachine zou kunnen worden geplaatst die bij de nieuwe woningen tot een hogere geluidbelasting zou kunnen leiden dan bij de bestaande woningen. Maar daargelaten of een dergelijke activiteit is toegelaten, heeft zij niet nader geconcretiseerd in hoeverre zij bij zo’n activiteit dan meer zou worden beperkt dan zonder het plan al het geval is. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellante sub 1 op de zitting heeft toegelicht dat zij ook geen concrete voornemens heeft om een andere bedrijfsactiviteit te ontplooien op haar perceel. Tijdens de planprocedure had [appellante sub 1 juist nog andere ideeën, namelijk om op het achterste deel van het perceel met een agrarische bestemming zelf twee woningen te bouwen.
Gelet op het voorgaande geeft wat [appellante sub 1 heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat zij door het plan meer wordt beperkt in haar mogelijkheden dan nu het geval is door de al bestaande woningen aan weerszijden van haar perceel. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij onevenredig wordt benadeeld in verhouding tot het belang bij woningbouw op deze locatie.
Het betoog slaagt niet.
Stikstof
8. [appellante sub 1 betoogt dat ten onrechte een stikstofberekening van de bouwfase niet is uitgevoerd.
8.1. Op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan dit betoog niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Er ligt namelijk geen Natura 2000-gebied in de omgeving en de normen van de Wet natuurbescherming strekken daarom in zoverre kennelijk niet tot de bescherming van de belangen van [appellante sub 1.
Privacy
9. [appellante sub 1 betoogt dat het plan leidt tot een aantasting van de privacy van de vennoten. De kortste afstand van het perceel van [appellante sub 1 tot de achtergevel van de nieuwe woningen is maar 12 meter. Het plan leidt tot een toename van het gebruik achter het perceel van [appellante sub 1 en vanaf de verdiepingen van de nieuwe woningen zal er zicht zijn op het perceel van [appellante sub 1.
9.1. De raad heeft het privacy-aspect in zijn afweging betrokken (punt 5.8 uit de zienswijzennota). Wat [appellante sub 1 over privacy heeft aangevoerd, geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een onevenredige benadeling van de vennoten van [appellante sub 1 in verhouding tot het belang bij woningbouw. Het plan maakt woningen met een maximale bouwhoogte van 10 meter mogelijk, met tussen de woningen en het perceel van [appellante sub 1 een tuin van 11 meter diep. Het betreft hier een dorpse omgeving, waarin dergelijke bouwhoogten en afstanden tussen woningen en andere percelen niet ongebruikelijk zijn.
Het betoog slaagt niet.
Plangrens
10. [appellante sub 1 betoogt dat het deel van haar perceel met de bestemming "Agrarisch" ten onrechte niet is betrokken in het plan. Door het plan is het agrarisch gebruik van dit deel van haar perceel niet langer wenselijk. Het buiten het plan laten van deze gronden getuigt daarom niet van een goede ruimtelijke ordening.
10.1. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op wat [appellante sub 1 heeft aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient. Zij betrekt daarbij dat de begrenzing aansluit bij het initiatief van Inveniam B.V. en dat [appellante sub 1 haar voornemen voor de bouw van twee woningen op haar perceel niet nader heeft geconcretiseerd. [appellante sub 1 heeft verder niet onderbouwd op welke wijze zij door het plan in het gebruik van het agrarische perceel wordt beperkt.
Het betoog slaat niet.
Privaatrechtelijke belemmering / wateroverlast
11. [appellante sub 1 betoogt dat er op grond van het plan kennelijk een sloot op de grens van het plangebied en haar perceel moet worden gedempt. Daar zal zij geen toestemming voor geven, zodat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is. Het dempen van de sloot zal volgens [appellante sub 1 leiden tot wateroverlast op haar perceel, wat zij onderbouwt met een door Loots Grondwatertechniek BV opgesteld memo "effect plan De Hoef op waterhuishouding [locatie 1] te Ammerzoden" van 16 januari 2025. Op de zitting heeft zij toegelicht dat zij overlast vreest van zowel hemelwater als van kwelwater.
11.1. In het plan is aan een smalle strook langs de plangrens de aanduiding "specifieke vorm van waterstaat - waterhuishoudkundige voorzieningen" toegekend.
Artikel 5.5, onder b, van de planregels luidt:
"Voorwaardelijke verplichting waterhuishoudkundige maatregelen;
1. Het gebruik conform het bepaalde in lid 5.1 is uitsluitend toegestaan:
· indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - waterhuishoudkundige voorzieningen' voorzieningen zijn getroffen die voorkomen dat hemelwater afkomstig van het plangebied wordt afgewenteld op aangrenzende lager gelegen percelen van derden;
· indien een hemelwaterafvoer vanuit het plangebied naar 't Zwin is aangelegd."
11.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957. Op grond van artikel 5.5, onder b, van de planregels moeten er voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat er hemelwater afkomstig uit het plangebied wordt afgewenteld op het perceel van [appellante sub 1. De raad heeft deugdelijk gemotiveerd dat artikel 5.5, onder b, van de planregels niet verplicht tot het dempen van de sloot op haar perceel. Door het plaatsen van damwanden kan ook worden voorkomen dat hemelwater uit het plangebied afstroomt op het perceel van [appellante sub 1. Daarom is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen zo duidelijke privaatrechtelijke belemmering is dat verwezenlijking van het plan niet mogelijk is.
11.3. Over de gevreesde wateroverlast overweegt de Afdeling dat met artikel 5.5, onder b, van de planregels is gewaarborgd dat het plan niet zal leiden tot wateroverlast op het perceel van [appellante sub 1 als gevolg van hemelwater afkomstig uit het plangebied. Verder heeft [appellante sub 1 niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot extra kwelwater op haar perceel. Het overgelegde memo van Loots is gebaseerd op het uitgangspunt dat de sloot wordt gedempt ten behoeve van het plan. Het plan verplicht evenwel niet tot het dempen van de sloot, terwijl voor het dempen bovendien een watervergunning nodig is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie beroep [appellante sub 1
12. Het beroep van [appellante sub 1 is ongegrond.
Beroepsgronden [appellant sub 2]
Verkeer
13. [appellant sub 2] betoogt dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties omdat het plan niet kan worden gerealiseerd in overeenstemming met de richtlijnen uit de ASVV 2012 van het CROW en het gemeentelijk beleid, vervat in de Basis Leidraad Openbare Ruimte, het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan Maasdriel, de Kaders ruimtelijke ontwikkelingen en de Nota Parkeernormen 2020 gemeente Maasdriel (hierna: Nota Parkeernormen). Op grond van dit beleid moet de veiligheid van fietsers en voetgangers voorop staan en die veiligheid kan nu niet worden gewaarborgd. De afwijking van de richtlijnen uit dit beleid is ook niet gemotiveerd. [appellant sub 2] wijst specifiek op de richtlijnen over het vermijden van obstakels langs de rijbaan, een minimale rijbaanbreedte van 4,80 meter, haaksparkeren naast een voldoende brede weg van 6,0 meter en overeen gescheiden en verhoogd trottoir van 1,80 meter breed. [appellant sub 2] wijst daarvoor op diverse tekeningen die volgens hem aantonen dat de ontsluiting niet in overeenstemming met de ASVV 2012 en het gemeentelijk beleid kan worden gerealiseerd.
13.1. De wijze van ontsluiting van het plangebied is een keuze van de raad. De Afdeling moet beoordelen of deze keuze zorgvuldig is gedaan en deugdelijk is gemotiveerd. Van belang daarvoor is of de voorgenomen ontsluiting kan worden gerealiseerd. De Afdeling stelt vast dat de door [appellant sub 2] genoemde stukken algemene uitgangspunten of technische richtlijnen bevatten voor de inrichting van de openbare ruimte. De door [appellant sub 2] genoemde richtlijnen uit deze stukken zijn geen beleidsregels waaraan de raad bij de planvaststelling gebonden is. De raad heeft de voorgenomen ontsluiting wel in het licht van deze uitgangspunten en richtlijnen gemotiveerd. De raad heeft aan de beschikbare ruimte een verkeersbestemming met een breedte van ongeveer 7 meter toegekend. Met een tekening heeft de raad inzichtelijk gemaakt dat daarbinnen een rijbaan met een breedte van 5,10 meter kan worden aangelegd met daarnaast een trottoir van 1,80 meter breed. Daarbij heeft de raad toegelicht dat over een beperkte afstand een smaller trottoir zal worden gerealiseerd en dat in zoverre van de relevante richtlijnen moet worden afgeweken. Bij de verwachte etmaalintensiteit van ongeveer 150 mvt/etm kan dan toch een verkeersveilige ontsluiting van het plangebied worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee deugdelijk gemotiveerd dat een verkeersveilige ontsluiting kan worden gerealiseerd. Het door [appellant sub 2] genoemde haaksparkeren is verder een kwestie van uitvoering, nu overal binnen het plangebied parkeervoorzieningen mogen worden aangelegd.
Het betoog slaagt niet.
Geluid
14. [appellant sub 2] voert aan dat de voorziene parkeerplaatsen achter zijn woning zullen leiden tot geluidoverlast. Zonder onderzoek hiernaar had de raad het plan niet mogen vaststellen.
14.1. Over deze zes voorziene parkeerplaatsen aan de achterzijde van de woning van [appellant sub 2] overweegt de Afdeling dat enig geluid als gevolg van parkeren inherent is aan de omgeving waarin [appellant sub 2] woont. Hij heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan de raad de gevolgen van het parkeren op deze gronden niettemin had moeten onderzoeken.
Het betoog slaat niet.
Privaatrechtelijke belemmeringen
15. [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat voor perceel K2824 een kettingbeding geldt op grond waarvan slechts één woning op dit perceel mag worden gerealiseerd. Daarnaast is volgens [appellant sub 2] blijkens een gemaakte inrichtingstekening een deel van zijn perceel nodig voor de ontsluiting van het plangebied, waarvoor hij geen toestemming zal geven. Voor het overige heeft [appellant sub 2] zijn betoog dat sprake is van een evidente privaatrechtelijk belemmering op de zitting ingetrokken.
15.1. Zoals de Afdeling hiervoor onder 11.2, eerste alinea, heeft overwogen, staat een privaatrechtelijke belemmering alleen aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg als deze een evident karakter heeft.
Over het gestelde kettingbeding overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit kettingbeding evident aan de uitvoering van het plan in de weg staat. De door [appellant sub 2] overgelegde akten zijn niet de meest recente akten en [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat Inveniam B.V. nog zal worden geconfronteerd met een rechtsvordering die voortvloeit uit dit kettingbeding. Verder stelt de Afdeling vast dat de in het plan toegekende verkeersbestemming de kadastrale grens volgt ter hoogte van het perceel van [appellant sub 2] en aansluit op de verkeersbestemming die aan de Voorstraat is toegekend. In zoverre heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat voor de uitvoering van het plan een deel van zijn perceel nodig is. Daarom is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen zo duidelijke privaatrechtelijke belemmering is dat verwezenlijking van het plan niet mogelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
16. [appellant sub 2] betoogt dat in het plan onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien en dat het plan dus in zoverre in strijd is met het gemeentelijk beleid, vervat in de Nota Parkeernormen. In het bijzonder voert hij aan dat in overeenstemming met de Nota Parkeernormen had moeten worden voorzien in 2,3 parkeerplaats per woning.
16.1. Artikel 10.1 (Waarborging voldoende parkeergelegenheid) luidt: "Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:
a. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt slechts verleend nadat afdoende is verzekerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
b. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden waarop de onder a. bedoelde omgevingsvergunning betrekking heeft, is slechts toegestaan wanneer voldoende parkeergelegenheid in stand wordt gehouden;
c. onder voldoende parkeergelegenheid als genoemd onder a. en b. wordt verstaan dat wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 3."
In bijlage 3 is voor woningen een parkeernorm van 2,3 parkeerplaats per woning opgenomen en is voor sociale huur-/koopwoningen een parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning opgenomen.
16.2. De Afdeling stelt vast dat de raad bij besluit van 11 mei 2023 het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeren 2022" heeft vastgesteld. Dit besluit is onherroepelijk. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de regels van dit plan ook van toepassing op bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2021, De Hoef". De parapluherziening herziet de parkeerregeling uit onder meer dit voorliggende besluit. De concrete norm in bijlage 3 bij de regels van het bestreden besluit is daarmee vervangen door - kort gezegd - een dynamische verwijzing naar de beleidsregels uit de gemeentelijke Nota Parkeernormen. Momenteel zijn de beleidsregels voor parkeren vervat in de Beleidsregels parkeernormen 2024. Hierin is voor sociale huur-/koopwoningen een lagere parkeernorm opgenomen dan 2,0 parkeerplaats per woning. De inhoud van de desbetreffende beleidsregel ligt in de onderhavige procedure niet ter toetsing voor. Omdat de parkeernorm uit het bestreden besluit niet meer geldt, kan een beoordeling daarvan verder achterwege blijven. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 2] op eigen terrein kan parkeren, zodat niet aannemelijk is dat een eventueel hoge parkeerdruk in het plangebied voor hem nadelige gevolgen heeft. Overigens heeft de raad gemotiveerd dat de concrete norm uit het bestemmingsplan voortvloeit uit een integrale afweging en dat het een geringe afwijking betreft die niet tot parkeerproblemen zal leiden.
Het betoog slaagt niet.
Wateroverlast
17. [appellant sub 2] betoogt dat onduidelijk is welke maatregelen ter voorkoming van wateroverlast zullen worden getroffen. Het uitgevoerde advies hemelwaterberging bevat volgens hem een aantal fouten.
17.1. Artikelen 3.3.1 en 4.3.1 (Voorwaardelijke verplichting waterhuishoudkundige maatregelen) luiden: "Het gebruik conform het bepaalde in lid 5.1 is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - waterhuishoudkundige voorzieningen' voorzieningen zijn getroffen die voorkomen dat hemelwater afkomstig van het plangebied wordt afgewenteld op aangrenzende lager gelegen percelen van derden."
De aanduiding "specifieke vorm van waterstaat - waterhuishoudkundige voorzieningen" is toegekend langs de plangrens.
17.2. Gelet op artikelen 3.3.1 en 4.3.1 van de planregels moet het plan zo worden uitgevoerd dat hemelwater afkomstig uit het plangebied niet wordt afgewenteld op het perceel van [appellant sub 2]. Het belang van [appellant sub 2] bij het gevrijwaard blijven van wateroverlast op zijn perceel als gevolg van het plan, is daarmee voldoende beschermd.
Het betoog slaagt niet.
Groen
18. [appellant sub 2] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de Kaders ruimtelijke ontwikkelingen (hierna: de Kaders). Hierin staat dat minimaal 24,4 m2 per bewoner aan groenvoorziening wordt gerealiseerd en het streven moet zijn om 30 m2 per bewoner te realiseren. Deze groennorm wordt in dit plan niet gehaald.
18.1. In de Kaders wordt, onder verwijzing naar het beleid in de Deelvisie groen en bomen (hierna: de Deelvisie), voor groenvoorzieningen een groennorm per inwoner beschreven van minimaal 24,4 m2 per inwoner en een streven van 30,0 m2 per inwoner. In de Deelvisie staat nader dat voor de gemeente een groennorm wordt vastgesteld waarbij een ondergrens wordt aangehouden van 24,4 m2 per inwoner in de bebouwde kom. Bij nieuwe projecten wordt gestreefd naar vergroening, met ongeveer 30 m2 groen per inwoner. Daarbij staat ook dat deze normen nog moeten worden geïmplementeerd in het Omgevingsplan of een Omgevingsprogramma.
18.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het streven naar vergroening als beschreven in de Kaders in samenhang met de Deelvisie toereikend in zijn afweging betrokken. De raad heeft toegelicht dat er ook in dit plan naar wordt gestreefd om voldoende groenvoorzieningen te realiseren, door aan ongeveer 2.000 m2 van het plangebied een groenbestemming toe te kennen. Op de zitting is daarbij toegelicht dat ook binnen de toegekende verkeersbestemming groenvoorzieningen kunnen en zullen worden gerealiseerd.
Het betoog slaagt niet.
Het besluitvormingsproces
19. [appellant sub 2] betoogt dat niet op alle onderdelen van zijn zienswijze is ingegaan. Daarnaast bevat het raadsvoorstel een aantal onjuistheden, waardoor de raad onjuist is geïnformeerd. Verder is namens [appellant sub 2] ingesproken in de Commissie Ruimte, maar hebben de commissieleden tijdens die vergadering niet de door [appellant sub 2] verwachte vragen gesteld, wat hij onzorgvuldig acht. De inspreektekst van de initiatiefnemer bevatte een groot aantal onjuistheden, waarmee de commissieleden op het verkeerde been zijn gezet. Ook de beantwoording door de verantwoordelijk wethouder op vragen van de commissieleden bevat een aantal fouten.
19.1. De raad heeft de planregels en de verbeelding vastgesteld. Ook de zienswijze van [appellant sub 2], beantwoord in de Nota van Zienswijzen, is daarbij betrokken. Dat het standpunt van [appellant sub 2] over het plan volgens hem onvoldoende weerklank heeft gevonden bij het gemeentebestuur, geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet op zorgvuldige wijze is voorbereid en vastgesteld. Over de door [appellant sub 2] genoemde onjuistheden heeft hij beroepsgronden naar voren gebracht, die hierboven zijn beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Relativiteitsvereiste
20. Omdat de beroepsgronden niet slagen, behoeft het verweer van de raad dat artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat geen bespreking.
Conclusie beroep [appellant sub 2]
21. Het beroep is ongegrond.
Eindconclusie en proceskosten
22. De beroepen zijn ongegrond.
23. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzitter, en mr. J.F. de Groot en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzitter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
745