ECLI:NL:RVS:2025:125

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
202300446/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Herziening Brugstraat en de gevolgen voor omwonenden

Op 15 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Herziening Brugstraat naast 25, Reefhuisweg 1 en Hammerweg 16b". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Hellendoorn op 29 november 2022, betreft de sloop van ontsierende bebouwing en de bouw van een compensatiewoning. Appellanten A en B, omwonenden van de locatie, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het plan, stellende dat het besluit onjuist bekend is gemaakt en daarom niet in werking is getreden. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 8 januari 2025, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door P.L. Drent.

De Afdeling oordeelde dat de bekendmaking van het besluit correct was en dat de procedure rondom de vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. De appellanten betoogden verder dat de raad onvoldoende alternatieven had onderzocht en dat hun belangen niet goed waren meegewogen. De Afdeling concludeerde dat de raad de belangen van de appellanten voldoende had afgewogen en dat de gekozen locatie voor de compensatiewoning logisch was in het kader van de bestaande bebouwing.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af. De uitspraak bevestigt de geldigheid van het bestemmingsplan en de wijze waarop de raad het heeft vastgesteld, waarbij de belangen van de omwonenden zijn afgewogen tegen de doelstellingen van het bestemmingsplan.

Uitspraak

202300446/1/R3.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Daarlerveen, gemeente Hellendoorn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Brugstraat naast 25, Reefhuisweg 1 en Hammerweg 16b" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 januari 2025, waar [appellant A] en [appellant B], in de persoon van [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door P.L. Drent, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 2 juli 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan bestaat uit drie deelgebieden, te weten het perceel direct ten noordoosten van de Brugstraat 25 in Daarleveen en de twee voormalig agrarische bedrijfspercelen aan de Reefhuisweg 1 en de Hammerweg 16B in Hellendoorn. De raad heeft het voornemen om ongeveer 440 m2 en 640 m2 aan ontsierende bebouwing aan respectievelijk de Reefhuisweg 1 en de Hammerweg 16B te slopen. Ter compensatie hiervoor wordt een woning op het perceel naast de Brugstraat 25 gerealiseerd. Het plan "Herziening Brugstraat naast 25, Reefhuisweg 1 en Hammerweg 16B" voorziet hierin. [appellant A] en [appellant B] zijn omwonenden van de locatie naast Brugstraat 25, waar de compensatiewoning wordt gebouwd.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De gronden van het beroep
Onjuiste bekendmaking
4.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het besluit van de raad tot vaststelling van het plan op onjuiste wijze bekend is gemaakt en daarom niet in werking is getreden. Zij voeren daartoe aan dat het besluitnummer van het raadsbesluit 2022-022325 is, maar in de publicatie in het gemeenteblad en in de brief van 6 december 2022 besluitnummer 2022-025583 wordt vermeld.
Daarnaast hebben [appellant A] en [appellant B] een zienswijze ingediend met het kenmerk "ZW-JAZ-HB25-2022, ZW-AFGH-HB25-2022, ZW-DH-HB25". Bij brief van 6 december 2022 heeft de raad [appellant A] en [appellant B] geïnformeerd over het besluit tot vaststelling van het plan. De raad heeft in deze brief het kenmerk omschreven als "o.a. ZW-JAZ-HB25-2022". Door de kenmerken van de personen namens wie [appellant B] beroep heeft ingesteld niet afzonderlijk te benoemen, handelt de raad volgens [appellant A] en [appellant B] in strijd met artikel 7:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het besluit op juiste wijze bekend is gemaakt. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het nummer 2022-025583, dat in de tekst van de publicatie in het gemeenteblad en in de tekst van de brief van 6 december 2022 is vermeld, het besluitnummer is van het vaststellingsbesluit van de raad. Het nummer 2022-022325, zoals vermeld bovenaan het vaststellingsbesluit van de raad én onder "Ons kenmerk:" in de brief van 6 december 2022, betreft daarentegen het interne kenmerk van de gemeente. Dit nummer wijkt daarom af van het specifieke besluitnummer van het besluit van 29 november 2022.
Daarnaast is bij brief van 6 december 2022 zowel [appellant B] persoonlijk als in de hoedanigheid van gemachtigde van [appellant A] geïnformeerd over de vaststelling van het plan. Er bestaat volgens de raad dan ook geen onduidelijkheid over welk besluit is vastgesteld en wat de inhoud is van dat besluit.
4.2.    De Afdeling stelt voorop dat deze beroepsgrond gaat over mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het vaststellingsbesluit en alleen al daarom de rechtmatigheid van dat besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen dus geen reden zijn voor de vernietiging van het vaststellingsbesluit. Omdat er inmiddels een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning naast Brugstraat 25 is aangevraagd en verleend, ziet de Afdeling desondanks aanleiding om een oordeel te geven over de vraag of het bestemmingsplan op de juiste wijze bekend is gemaakt en daarna in werking is getreden.
De Afdeling stelt vast dat in het raadsbesluit staat dat de raad het bestemmingsplan "Herziening Brugstraat naast 25, Reefhuisweg 1 en Hammerweg 16b" met de planidentificatie NL.IMRO.0163.BPBUBRUGREEFHAM-VG01 heeft vastgesteld. In de publicatie in het gemeenteblad wordt hetzelfde bestemmingsplan met dezelfde planidentificatie genoemd. In de brief van 6 december 2022 wordt eveneens vermeld dat het gaat om het bestemmingsplan "Herziening Brugstraat naast 25, Reefhuisweg 1 en Hammerweg 16b". Dat in de loop van de procedure verschillende besluitnummers als gemeentelijk kenmerk zijn gehanteerd, brengt niet mee dat het besluit op onjuiste wijze bekend is gemaakt (vergelijk de uitspraak van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:812). Bovendien zijn er in dit geval, anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, geen verschillende besluitnummers gehanteerd. Zoals door de raad is toegelicht, betreft nummer 2022-022325 namelijk het algemene interne kenmerk van de gemeente voor deze bestemmingsplanprocedure. Nummer 2022-025583 is daarentegen het specifieke besluitnummer van het vaststellingsbesluit van 29 november 2022, zoals dat ook vermeld is in de tekst van de publicatie in het gemeenteblad en de brief van 6 december 2022. Voorgaande betekent dat het besluit op juiste manier bekend is gemaakt en in werking is getreden.
De Afdeling overweegt verder dat artikel 7:12, tweede lid, van de Awb niet van toepassing is, omdat dit artikel betrekking heeft op de bezwaarprocedure en die is hier niet aan de orde. Op grond van de artikelen 3.8, derde lid, van de Wro en de artikelen 3:43 en 3:44, tweede lid, van de Awb is de raad wel verplicht om degenen die een zienswijze hebben ingediend te informeren over de vaststelling van het plan en daarbij een exemplaar van het besluit tot vaststelling van het plan toe te sturen. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat die mededeling gebrekkig is geweest, overweegt de Afdeling dat de mededeling van het besluit aan degenen die zienswijzen hebben ingediend geen onderdeel is van de bekendmaking en daarom geen gevolg kan hebben voor de inwerkingtreding van het besluit.
Het voorgaande betekent dat het besluit en de terinzagelegging daarvan op de juiste wijze bekend is gemaakt en het bestemmingsplan daarom na het aflopen van de beroepstermijn in werking is getreden.
Het betoog slaagt niet.
Stappenplan beleid Nieuw Buitengebied
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het stappenplan uit het beleid Nieuw Buitengebied van april 2020 (hierna: het beleid Nieuw Buitengebied) onvoldoende is doorlopen. [appellant A] en [appellant B] hadden eerder moeten worden betrokken bij het plan.
5.1.    De raad heeft toegelicht dat er in de voorbereidende fase gesprekken hebben plaatsgevonden, zodat er sprake is geweest van participatie conform het stappenplan.
5.2.    De Afdeling overweegt dat in paragraaf 4.4 van het beleid Nieuw Buitengebied staat dat de omgeving moet worden betrokken bij de voorbereiding van plannen. De Afdeling overweegt dat er op 22 september 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen omwonenden en initiatiefnemer. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. De raad heeft zich daarom naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het plan in overeenstemming is met stappenplan uit het beleid Nieuw Buitengebied.   De omstandigheid dat [appellant A] en [appellant B], zoals zij op de zitting hebben toegelicht, eerder betrokken hadden willen worden, maakt dat niet anders.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties. Zo heeft de raad niet onderzocht of de compensatiewoning minder ingrijpend kan worden ingepast, bijvoorbeeld door de woning zo ver mogelijk naar het noorden te plaatsen. Daarnaast is onvoldoende onderzocht of de compensatiewoning gebouwd kan worden op de slooplocatie, dan wel op een kleiner kavel binnen het geldende bestemmingsplan "Daarlerveen 2017".
6.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
De raad heeft toegelicht dat het zo ver mogelijk naar het noorden verplaatsen van de compensatiewoning gelet op de huidige bebouwingsstructuur en kenmerken van het landschap niet wenselijk is. Het perceel naast de Brugstraat 25 bevindt zich namelijk in het veenontginningslandschap. De belangrijkste kenmerken van dit landschap zijn de openheid, wijkenstructuur, rechtlijnige verkaveling en de bebouwing langs ontginningsassen. Het verder naar het noorden verplaatsen van de compensatiewoning zal dit beeld volgens de raad verstoren.
Verder heeft de raad toegelicht dat het bouwen van de compensatiewoning binnen het bestemmingsplan "Daarlerveen 2017" niet mogelijk is, omdat er binnen dit bestemmingsplan geen mogelijkheden zijn om een extra woning te kunnen bouwen. Daarnaast kenmerkt de omgeving zich door een ruime opzet van de bebouwing langs de ontginningsas. Het bouwen op een kleiner kavel zal dit beeld verstoren. Wat betreft de mogelijkheid om te bouwen op de slooplocatie heeft de raad in de nota van zienswijzen toegelicht dat het op grond van het beleid Nieuw Buitengebied mogelijk is om een compensatiewoning op een andere locatie dan de slooplocatie te bouwen. Deze alternatieve locaties zijn omschreven in het beleid Nieuw Buitengebied en mogen onder voorwaarden worden gebruikt. De raad heeft toegelicht dat hij aan deze voorwaarden heeft voldaan door een erfinrichtingsplan op te stellen, waarbij rekening is gehouden met de zichtlijnen naar het achterliggende open landschap. Daarbij wordt er gebouwd aan het bestaande lint en wordt er voldoende afstand in acht genomen tot naastliggende woningen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de door [appellant A] en [appellant B] gestelde alternatieven afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom niet voor die alternatieven is gekozen.
Uit wat [appellant B] en anderen hebben aangevoerd, blijkt niet waarom de toelichtingen van de raad gebrekkig of onjuist zouden zijn.
Het betoog slaagt niet.
Logische afronding van het lint
7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad in de nota van zienswijzen onvoldoende heeft gemotiveerd dat de compensatiewoning op een logische manier aansluit bij het bestaande lint. Zij wijzen daarbij op luchtfoto’s.
7.1.    De Afdeling overweegt dat de raad in de nota van zienswijzen heeft toegelicht dat de woning direct gesitueerd is aan het bestaande bebouwingslint aan de Brugstraat. Daarbij komt de opzet van de compensatiewoning als vrijstaande woning op een ruime kavel overeen met de bestaande bebouwing aan het lint. Uit wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd en de luchtfoto’s waar zij naar verwezen, blijkt niet waarom deze toelichting van de raad gebrekkig of onjuist is.
Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging
8.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad hun belangen onvoldoende heeft meegenomen bij de vaststelling van het besluit. Het plan verstoort de open zichtlijnen naar het achterliggende landschap en leidt tot waardevermindering van de woningen van [appellant A] en [appellant B].
8.1.    De Afdeling overweegt dat de raad in de nota van zienswijzen heeft toegelicht dat de compensatiewoning wordt gebouwd aan de rand van het dorp, zodat aantasting van de openheid van dit deel van het gebied zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarnaast volgt uit de verbeelding van het plan dat het bouwvlak van de compensatiewoning is geplaatst op ongeveer 10 m van de erfgrens. Met deze afstand tussen de compensatiewoning en naastliggende bebouwing blijven de zichtlijnen naar het achterliggende landschap behouden. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad het belang van [appellant A] en [appellant B] bij het behoud van de zichtlijnen voldoende heeft meegewogen bij de vaststelling van het plan.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant A] en [appellant B] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Nokhoogte
9.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad ten onrechte niet ingaat op de bouwtechnische gevolgen van de compensatiewoning met betrekking tot het lager liggend maaiveld. Voor [appellant A] en [appellant B] is het vanwege de open zichtlijnen naar het achterliggend landschap van belang dat de definitief vastgestelde nokhoogte ten opzichte van peil 0 m zal gaan bedragen.
9.1.    De Afdeling begrijpt dit betoog van [appellant A] en [appellant B] zo dat de maximale nokhoogte onvoldoende blijkt uit de planregels. De Afdeling overweegt dat de nokhoogte is bepaald door middel van de definitie van peil in het plan, de meetwijze in hoofdstuk 2 van de planregels en de maximale bouwhoogte van 9 m op grond van artikel 6.2.1, onder g, van de planregels. Er is dus geen onduidelijkheid over de nokhoogte.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting Natura 2000-gebieden
10.     [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat de Natura 2000-gebieden "Engbertsdijksvenen" en "Wierdense Veld" niet worden aangetast door het plan.
10.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degenen die zich daarop beroept."
10.2.  De bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied. Dit zijn algemene belangen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, kunnen individuele belangen van een natuurlijk persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.
Deze situatie doet zich in dit geval niet voor. De Natura 2000-gebieden "Engbertsdijksvenen" en "Wierdense veld" liggen beide op een afstand van meer dan 5 km van de woningen van [appellant A] en [appellant B]. Dit betekent dat de gebieden geen deel uitmaken van hun woon- en leefomgeving. De normen uit de Wnb strekken daarom niet tot de bescherming van hun individuele belangen. De Afdeling zal deze beroepsgrond dan ook niet inhoudelijk behandelen.
Overschrijding van de redelijke termijn
11.     Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn overschreden als de duur van de totale procedure te lang is. In zaken die worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste (en enige) aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel overschreden als de totale duur hiervan langer dan twee jaar heeft geduurd.
11.2.  De redelijke termijn is gestart met het indienen van het beroepschrift door [appellant A] en [appellant B] op 18 januari 2023. Tot aan deze uitspraak van de Afdeling heeft de procedure derhalve 1 jaar, 11 maanden en 28 dagen geduurd. De redelijke termijn is daarmee niet overschreden.
Conclusie
12.     Het beroep is ongegrond.
13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
14.     Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
884-1116