ECLI:NL:RVS:2025:1667

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
202406229/4/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure met ongepaste uitlatingen van verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker]. Het verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van [verzoeker] gegrond werd verklaard en de korpschef werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [verzoeker]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] herhaaldelijk ongepaste en beledigende taal heeft gebruikt in zijn communicatie met de rechtbank en de voorzieningenrechter. Ondanks herhaalde waarschuwingen om zich te onthouden van dergelijk taalgebruik, heeft [verzoeker] dit niet gedaan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat [verzoeker] in strijd heeft gehandeld met het beginsel van behoorlijke procesvoering. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat in toekomstige procedures de processtukken van [verzoeker] geen ongepaste, beledigende of dreigende passages mogen bevatten.

Uitspraak

202406229/4/A3.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:83, derde lid, van de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2024 in zaak nr. 23/2279 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2023 heeft de korpschef gereageerd op een verzoek van [verzoeker] op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) en een document openbaargemaakt.
Bij besluit van 20 maart 2023 heeft de korpschef het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2023 vernietigd en bepaald dat de korpschef binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuw besluit op het bezwaar van [verzoeker] moet nemen, met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2.       [verzoeker] heeft de korpschef op grond van de Woo verzocht om informatie over de kaders voor de inzet van de teams die hem in zijn woning hebben aangehouden en om documentatie over de verschillende typen teams die kunnen worden ingezet openbaar te maken.
3.       De korpschef heeft daarop gereageerd en heeft een document openbaargemaakt. Het tegen het besluit van 5 januari 2023 gemaakte bezwaar heeft de korpschef niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij van mening is dat het bezwaarschrift geen gronden bevat. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het bezwaarschrift wel gronden bevat. Daarom heeft de rechtbank de korpschef opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
4.       [verzoeker] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Op 29 januari 2025 heeft hij daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen vanwege rechtsweigering en wrakingsinconsistenties. Dat verzoek is op een zitting van 20 maart 2025 behandeld. [verzoeker] heeft op 8 april 2025 het verzoek ingetrokken omdat hij van mening is dat de voorzieningenrechter bij de mondelinge behandeling een oneerlijk proces voerde. Op 11 april 2025 heeft hij opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend met verwijzing naar het verzoek van 29 januari 2025.
Oordeel van de voorzieningenrechter
5.       De voorzieningenrechter overweegt ambtshalve als volgt.
5.1.    [verzoeker] heeft op 8 oktober 2024 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In het hogerberoepschrift staat onder meer het volgende:
"Met deze brief ga ik in hoger beroep tegen de domme kwebbeluitspraak d.d. 4 oktober 2024.
[…]
Het schepsel [naam rechter] kreeg al eerder een bizarre paniekaanval, ECLL:NL:RBROT:2022:10363.
[…]
Domme huilrechter had ook schriftelijk de vragen kunnen stellen.
[…]"
5.2.    Naar aanleiding van deze brief, heeft de Afdeling [verzoeker] op 20 januari 2025 medegedeeld dat het hogerberoepschrift verschillende ongepaste en beledigende passages bevat over de persoon van de rechter die de aangevallen uitspraak heeft gewezen. De Afdeling heeft [verzoeker] verzocht, desgewenst, binnen vier weken een nieuw hogerberoepschrift in te dienen waaruit de gronden van het hoger beroep blijken en waarin geen sprake is van dergelijke beledigende en ongepaste passages. In de brief is vermeld dat als [verzoeker] dat niet doet, hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5.3.    [verzoeker] heeft hierop bij brief van 23 januari 2025 gereageerd. Hij stelt dat zijn gronden duidelijk zijn en dat hij deze niet wenst te herhalen. Daarbij heeft hij gewezen op zijn vrijheid van meningsuiting. Hij heeft daarbij aangekondigd dat hij de beledigende en ongepaste passages voor de zitting zal bewaren. Daarop heeft hij het hogerberoepschrift opnieuw ingediend, waarbij hij een enkele ongepaste en beledigende passage heeft doorgestreept, en wel zodanig dat nog steeds te lezen is wat er stond.
5.4.    In het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening te treffen van 29 januari 2025 staat het volgende:
"[…]
Ik heb vier maal zowel rechtersgekkie mw. [naam rechter] als de drie corrupte wrakingsgriezels dhr. [naam rechter], dhr. [naam rechter] en schele rechter dhr. [naam rechter] te wraken.
[…]
We wraken vrolijk door tegen de wrakingsweigergekkies d.d. 14 augustus 2024.
[…]
Ter zitting — met mijn eigen opname — doe ik een mondeling wrakingsverzoek, waarna de gestoorde rechter de zitting beëindigd. Dat deed ze al eerder, oneigenlijk in procedure ECLI:NL:RBROT:2022:10363. Het gestoorde mens gilde toen dat ik geen opnames mocht maken, "Want ik ben de rechter!". Fijn voor haar, maar evident in strijd met het transparantiebeginsel en mijn burgerjournalistieke persrechten. Als je kortsluiting in je hoofd krijgt vanwege aangekondigde persopnames, toga inleveren en oprotten.
[…]
Uit alle wrakingsgronden vloeit de knettergekheid, incompetentie en partijdigheid van de rechter in kwestie voort.
[…]
Deze giftige, fascistische machtsmisbruik door zowel [naam rechter] als de wrakingskamer is evident onrechtmatig. Dit soort rechters zou opgepakt moeten worden.
Tijd voor hooivorken en fakkels pek en veren.
[…]"
5.5.    Naar aanleiding van deze brief, heeft ook de voorzieningenrechter [verzoeker] op 12 februari 2025 medegedeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening verschillende ongepaste en beledigende passages bevat over de personen van de rechter die de aangevallen uitspraak heeft gewezen en die de wrakingsbeslissing hebben genomen. [verzoeker] is erop gewezen dat hij een nieuw verzoek kan indienen en dat als hij dat niet doet, het verzoek niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Op deze brief heeft [verzoeker] niet gereageerd.
5.6.    Bij e-mailbericht van 9 maart 2025 heeft [verzoeker] het volgende aan de Afdeling toegezonden:
"Recent deed de corrupte rechter [naam staatsraad] (die ik al vaker tegenkwam) zonder mijn toestemming en zonder zitting onrechtmatig uitspraak d.d. 5 februari 2025 (ABRvS 5 februari 2025, zaaknummer 202303902; ABRvS 5 februari 2025, zaaknummer 202400582; ABRvS 5 februari 2025, zaaknummer 202400582 zonder mij te horen. Dat kan nou eenmaal niet, zie art. 8:83 lid 1 Awb.)
Gelukkig is op 20 maart a.s. alsnog een zitting gepland, zij het dat dit dus al eerder had gemoeten. Fijn dat de ABRvS alsnog capituleert.
Ik voed vaker domme rechters op.
Graag ontvang ik vóór de zitting tekst en uitleg over deze onzin, anders wil ik de heer [naam staatsraad] horen d.d. 20 maart 2025. Ik heb zijn adresgegevens nog niet en zal hem niet apart oproepen.
Hij kan op die dag zelf tekst en uitleg geven.
Graag zsm uw bevestiging daartoe."
6.       Voorgaande citaten zijn opgenomen in stukken in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. In een dergelijke procedure is eenieder die daarin een rol heeft, waaronder de rechtszoekende, gebonden aan het beginsel van behoorlijke procesvoering. Dat beginsel houdt onder meer in dat zowel schriftelijk als mondeling het gesprek met elkaar gevoerd moet worden op een fatsoenlijke manier, zonder daarbij gebruik te maken van ongepaste, beledigende en dreigende teksten en/of uitlatingen. Houdt één van de partijen zich daar niet aan, dan kan de rechter van die partij verlangen stukken in te dienen zonder ongepaste, beledigende en dreigende passages. Als een partij dat niet doet, kan de rechter overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het (hoger) beroep of een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet zich bij dit oordeel gesteund door rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), Gherardi Martiri tegen San Marino, arrest van 15 december 2022, ECLI:CE:ECHR:2022:1215JUD003551120, par. 75-76. In dat arrest oordeelde het EHRM dat een daar ingekomen verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard kan worden als het taalgebruik in het verzoek de grenzen van de normale, beschaafde en legitieme kritiek overschrijdt. Het EHRM heeft er ook eerder op gewezen dat een niet-ontvankelijkverklaring zeker mogelijk is als een verzoeker in een procedure systematisch rechters of medewerkers van een gerecht, politici, overheden of andere representanten van overheden beschuldigt van vooringenomenheid, partijdigheid of het plegen van misdrijven (Zie bijvoorbeeld: EHRM, Řehák tegen Tsjechië, beslissing van 21 januari 2001, ECLI:CE:ECHR:2004:0518DEC006720801).
6.1.    [verzoeker] is meerdere malen gevraagd zich te onthouden van ongepaste en beledigende teksten, maar houdt daar niet mee op. Op de zitting van 20 maart 2025 heeft [verzoeker] aangegeven niet gediend te zijn van de ‘onzin’-brieven van 23 januari 2025 en 12 februari 2025. Ook heeft [verzoeker] op die zitting herhaald dat verschillende rechters vooringenomen en crimineel zijn en vervolgd zouden moeten worden vanwege vermeend onrechtmatige rechtspraak. Daarbij onthoudt hij zich niet van ongepaste en beledigende taal ten opzichte van die rechters. Die rechters zouden volgens hem dom en gek zijn en met pensioen moeten. Bovendien bestaat de rechtspraak volgens hem uit 60% vrouwen, met als gevolg ‘dat er teveel emotionele onzin is’. Volgens hem kijken zij te weinig naar de feiten. Ook de griffier laat hij niet onbenoemd, die hij op de zitting van 20 maart 2025 verweet in een dronken bui zaken te hebben ingenomen. Pas nadat de voorzieningenrechter [verzoeker] op die zitting heeft aangesproken op zijn taalgebruik, heeft hij dat tijdens de mondelinge behandeling enigszins aangepast, maar hij is niet gestopt met het gebruiken van ongepast en beledigend taalgebruik. De wijze waarop [verzoeker] zich uitlaat over de verschillende actoren in de bestuursrechtelijke procedure, maakt dat de ingestelde rechtsmiddelen niet anders kunnen worden gezien dan een manier om de betrokken personen te beledigen, te schofferen en onder druk te zetten. De voorzieningenrechter is daarmee van oordeel dat [verzoeker] de grenzen van het normale en beschaafde taalgebruik onaanvaardbaar ver heeft overschreden. Dat accepteert de voorzieningenrechter niet.
6.2.    Deze zaak staat bovendien niet op zichzelf. Ook bij de rechtbank dreigt [verzoeker] met wraking en procedures tegen ‘malafide’ rechters. Op een zitting van 8 december 2023 bij de rechtbank heeft [verzoeker] herhaaldelijk rechters geschoffeerd en heeft hij gedreigd met het openbaar maken van privégegevens van betrokken personen in de daar aanhangige Verklaring Omtrent het Gedrag-procedures. Daarnaast richt hij zijn e-mailberichten, bijvoorbeeld e-mailberichten van 27 oktober 2023 en 10 maart 2025, direct aan betrokken rechters met de kennelijke bedoeling hen onder druk te zetten. In verschillende andere zaken die [verzoeker] aanhangig heeft gemaakt bij de Afdeling, laat hij zich ook onnodig beledigend en dreigend uit. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:1666, heeft de voorzieningenrechter ook drie andere verzoeken van [verzoeker] om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens het gebruik van ongepaste, beledigende en dreigende teksten. Daarom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook sprake van systematisch gebruik van ongepaste, beledigende en dreigende teksten.
6.3.    Gelet op wat in 6.1 en 6.2 is overwogen, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard worden wegens handelen in strijd met het beginsel van behoorlijke procesvoering. Als [verzoeker] in de toekomst een inhoudelijke behandeling van zijn zaak wenst, moet hij zijn (proces)stukken zodanig vormgeven dat hierin geen ongepaste, beledigende en dreigende passages zijn opgenomen die de grenzen van het normale, beschaafde en legitieme kritiek overschrijdt. Ook op een zitting moet hij zich van dergelijke ongepaste, beledigende en dreigende opmerkingen onthouden.
Conclusie
7.       Het verzoek om een voorlopige voorziening is kennelijk niet-ontvankelijk.
8.       De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
1071