ECLI:NL:RVS:2025:1884

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
202305441/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de referent beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank heeft op 26 juli 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500,00, en zijn de proceskosten vastgesteld op € 627,75. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte de beslistermijn van zestien weken laten ingaan op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling, terwijl deze termijn al verstreken was op het moment van de uitspraak. De Afdeling heeft de termijn vastgesteld op zestien weken na de verzending van de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank de proceskosten te hoog heeft vastgesteld en heeft de minister veroordeeld tot een bedrag van € 453,50 voor de proceskosten in beroep, zonder dat er kosten in hoger beroep vergoed hoeven te worden.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de minister heeft opgedragen om binnen twee weken een besluit bekend te maken en voor de proceskostenveroordeling. De Afdeling heeft de proceskosten opnieuw vastgesteld en de termijn voor het nemen van een besluit aangepast.

Uitspraak

202305441/1/V1.
Datum uitspraak: 28 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2023 in zaak nr. NL23.11230 in het geding tussen:
[referent],
en
de minister.
Procesverloop
Referent heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 26 juli 2023 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt en aan referent een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 627,75.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Referent, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en referent hebben ieder een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De in de eerste grief opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2642. Uit wat de Afdeling in die uitspraak, onder 2.2, heeft overwogen, volgt dat de minister in deze grief terecht klaagt dat de rechtbank de beslistermijn van zestien weken die zij passend heeft geacht ten onrechte heeft laten ingaan op de datum van ontvangst van de ingebrekestelling. Omdat die termijn op het moment van de uitspraak al verstreken was, heeft zij een beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak opgelegd. Uit wat de Afdeling in de uitspraak van 3 juli 2024, onder 2.3, heeft overwogen, volgt dat de minister in deze grief terecht klaagt dat de rechtbank daarmee ten onrechte feitelijk geen toepassing heeft gegeven aan de mogelijkheid om een langere termijn dan twee weken te bepalen in bijzondere gevallen, als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De grief slaagt.
2.       In de tweede grief klaagt de minister terecht dat de rechtbank de proceskosten te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de kosten berekend op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en overwogen dat referent recht heeft op 1,5 punt: 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een reactie op het verweerschrift met een wegingsfactor van 0,5. Zoals de minister terecht betoogt, is de reactie op het verweerschrift hier echter geen repliek in de zin van artikel 8:43 van de Awb, omdat de rechtbank referent niet expliciet en onder vaststelling van een termijn in de gelegenheid heeft gesteld om een reactie in te dienen. Bovendien heeft de rechtbank de minister ook niet de gelegenheid geboden tot dupliek, wat bij repliek wel moet. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte 0,5 punt voor de reactie op het verweerschrift toegekend. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij de minister heeft opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, 0,5 punt heeft toegekend voor het indienen van een reactie op het verweerschrift en daarmee, uitgaande van 1,5 punt, de minister ten onrechte veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 627,75. De Afdeling zal de termijn alsnog bepalen op zestien weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank. Deze termijn loopt dus vanaf de datum van de uitspraak van de rechtbank en niet vanaf de datum van deze uitspraak in hoger beroep. Ook zal de Afdeling de minister, uitgaande van 1 punt en met toepassing van wegingsfactor 0,5, voor de proceskosten in beroep veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 453,50. De minister hoeft geen proceskosten in hoger beroep te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2023 in zaak nr. NL23.11230, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken en heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 627,75;
III.      bepaalt de termijn in die uitspraak op zestien weken na verzending van die uitspraak;
IV.     veroordeelt de minister tot vergoeding van bij referent in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025
574-1095