202302561/1/R1.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Ohé en Laak, gemeente Maasgouw,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Maasgouw,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding camping De Sangershoeve" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Sangershoeve V.O.F., en [appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2025, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door J.R.G. Mostard, F. Ramacher en R.H.P.M. van Oosterhout-Kok, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Sangershoeve, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door M.P.H. Pouls MSc, rechtsbijstandverlener in Baexem, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 5 augustus 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plangebied omvat het perceel aan de Prior Gielenstraat 4 in Ohé en Laak langs de Limburgse Oude Maas en heeft een oppervlakte van ongeveer 5.400 m2. In het midden van het plangebied ligt een dijk die het plangebied verdeelt in een binnen- en buitendijks gelegen gebied. Deze delen zijn met elkaar verbonden via een weg die over de dijk loopt. Binnen het plangebied bevindt zich camping De Sangershoeve, die wordt geëxploiteerd door De Sangershoeve V.O.F.. Deze onderneming is tevens initiatiefnemer van de ontwikkeling waar het bestemmingsplan in voorziet. Het bestaande campingterrein bevindt zich in het binnendijkse gedeelte van het plangebied en telt ongeveer 50 bestaande kampeerplaatsen inclusief 10 trekkershutten. Op het buitendijkse deel van het plangebied staat een hoogspanningsmast van TenneT en werd in de bestaande situatie geparkeerd door gasten van de camping.
Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de camping mogelijk in het buitendijkse deel van het plangebied met 26 kampeerplaatsen. Daarnaast maakt het bestemmingsplan de realisatie van een nieuw sanitairgebouw op het bestaande campingterrein mogelijk. Het buitendijkse gedeelte van het plangebied heeft voor het grootste deel de enkelbestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en voor een klein deel de bestemming "Groen". Verder zijn aan het buitendijkse gedeelte de dubbelbestemmingen "Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed" en "Leiding - Hoogspanningsverbinding" toegekend.
[appellant A] woont aan de [locatie 1] in Ohé en Laak en [appellant B] woont aan [locatie 2] in diezelfde straat. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich met name niet verenigen met het bestemmingsplan omdat zij vrezen voor de mogelijke gevolgen daarvan voor de waterveiligheid.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ingetrokken beroepsgronden
4. [appellant A] en [appellant B] hebben hun beroepsgronden die gaan over de bescherming van de belangen van de voorziene campinggasten ter zitting ingetrokken.
Heeft de raad voldaan aan zijn verplichting om vooroverleg te voeren?
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan niet het vereiste vooroverleg met het Waterschap Limburg (hierna: het waterschap) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: het ministerie) heeft plaatsgevonden.
5.1. Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.20, strekt dit artikellid kennelijk niet ter bescherming van de belangen van de individuele inwoners van de gemeente waarvan de raad op grond van deze bepaling overleg dient te initiëren of van de belangen van in die gemeente gevestigde bedrijven. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht staat daarom in de weg aan een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vanwege de beroepsgrond over het gestelde gebrek aan vooroverleg met het waterschap en het ministerie. De Afdeling laat die beroepsgrond daarom buiten verdere bespreking. Het betoog slaagt niet.
Is de waterveiligheid voldoende geborgd in het bestemmingsplan?
6. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de waterveiligheid met het bestemmingsplan niet voldoende is gewaarborgd. Zij stellen dat er in 1926, 1993, 1995 en in 2021 (bijna) overstromingen hebben plaatsgevonden in Ohé en Laak en dat het bestemmingsplan zal leiden tot een verhoging van het risico op toekomstige overstromingen. Zij voeren in dit verband aan dat de haag in het buitendijks gebied de doorstroming van de Oude Maas bij hoog water zal belemmeren en daarom een gevaar vormt voor de waterveiligheid. De haag mag volgens [appellant A] en [appellant B] niet worden verwijderd omdat deze als voorwaarde voor de landschappelijke inpassing van de camping geldt.
6.1. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6.2. In het licht van gebeurtenissen uit het verleden is het begrijpelijk dat [appellant A] en [appellant B] het van groot belang vinden dat de waterveiligheid bij hun woningen is gewaarborgd. Of dat in algemene zin het geval is, ligt echter niet ter beoordeling aan de Afdeling voor. In deze procedure gaat het slechts om de vraag of de raad zich wat betreft de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat verband is van belang dat de raad op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening, inzichtelijk moet maken op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De waterveiligheid is daarbij een aspect dat moet worden beoordeeld.
6.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de waterveiligheid niet aan het vaststellen van het bestemmingsplan in de weg staat. Zij licht dat hieronder toe.
Het gehele buitendijkse gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming "Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed". Uit de artikelen 10.2, 10.3, 10.4, 10.5, 10.6.1 en 10.6.3 van de planregels vloeit voort dat het daar verboden is om bouwwerken te bouwen, de gronden te gebruiken voor riviergebonden en niet-riviergebonden activiteiten, en om nader genoemde werkzaamheden uit te voeren, zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. De voorwaarden voor vergunningverlening hebben onder meer betrekking op de waterveiligheid. Verder moet Rijkswaterstaat worden gehoord voordat een dergelijke omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken of het gebruik van gronden wordt verleend. Dit geldt ook voor het uitvoeren van werken voor zover het een vergunning betreft waarbij de waterhuishouding, waterberging en/of de waterafvoer in het geding is. Dit betekent dat voor een groot aantal activiteiten die plaatsvinden in het buitendijks gedeelte van het plangebied een omgevingsvergunning is vereist. Bij de beslissing op de aanvraag wordt getoetst of de betrokken activiteit aanvaardbaar is met het oog op de waterveiligheid.
Daarnaast heeft de raad bij zijn afweging om het bestemmingsplan vast te stellen mogen betrekken dat de bescherming van de waterveiligheid primair is geregeld in andere wetgeving dan de Wro, op grond waarvan het bestemmingsplan is vastgesteld. Zo heeft de raad zich bij het vaststellen van het bestemmingsplan rekenschap gegeven van de door de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de Sangershoeve verleende watervergunning van 29 oktober 2019. In die watervergunning is met betrekking tot de reeds eerder vergunde haag een voorschrift opgenomen waarin is bepaald dat die bij dreigend hoog water binnen anderhalf uur volledig versnipperd moet worden, met uitzondering van de wortels. Ook is in dat voorschrift opgenomen dat de daarvoor benodigde machinerie op het terrein van de Sangershoeve aanwezig moet zijn en dat die binnen een half uur operationeel gemaakt moet kunnen worden. De Sangershoeve heeft ter zitting bevestigd dat de machinerie die in haar bezit is geschikt is om de haag te verwijderen. Voor zover [appellant A] en [appellant B] dit laatste hebben betwist, betreft dit een kwestie van handhaving en raakt dit niet aan het voorliggende besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Tot slot overweegt de Afdeling dat het niet zo is dat het voornoemde voorschrift in de watervergunning en de voorwaardelijke verplichting om de camping landschappelijk in te passen zoals die is opgenomen in artikel 5.5.1 van de planregels, tegenstrijdig zijn, zoals [appellant A] en [appellant B] aanvoeren. Daarbij is van belang dat het feit dat de haag als voorwaardelijke verplichting is opgenomen op zichzelf niet betekent dat het verboden is deze te verwijderen. De verplichting tot landschappelijke inpassing is immers gekoppeld aan het gebruik van de gronden met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie". Dat betekent dat als de landschappelijke inpassing niet meer zou voldoen aan de regels van het bestemmingsplan, dit weliswaar van invloed is op de gebruiksmogelijkheden waarin het bestemmingsplan voorziet maar hieruit niet volgt dat verwijdering van de haag niet mogelijk is. De Afdeling gaat er op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de zitting echter van uit dat het slechts bij hoge uitzondering zal voorkomen dat de haag wegens dreigend hoog water moet worden verwijderd. Verder acht de Afdeling aannemelijk dat in voorkomend geval de haag snel kan worden hersteld. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is vanwege de voorwaarde dat moet worden voorzien in landschappelijke inpassing bij het gebruik van de gronden.
Het betoog slaagt niet.
Is het bestemmingsplan in strijd met de structuurvisie?
7. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de gemeentelijke "Omgevingsvisie Maasgouw 2022" (hierna: de structuurvisie). Zij voeren hiertoe aan dat het bestemmingsplan niet overeenkomt met de daarin opgenomen hoofddoelen voor Ohé en Laak, namelijk "rust en wonen", en dat niet is voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Daarnaast stellen zij zich op het standpunt dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan de Strategische Visie 2025 betrokken had moeten worden.
7.1. De Afdeling ziet in wat door [appellant A] en [appellant B] wordt aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd is met de structuurvisie. Wat betreft het parkeren overweegt de Afdeling dat hierover niets is opgenomen in de structuurvisie. Over de doelstellingen die in de structuurvisie zijn opgenomen voor Ohé en Laak heeft de raad in de plantoelichting opgenomen dat de hoofddoelen "rust en wonen" zijn, maar dat andere ontwikkelingen zoals toerisme daarmee niet onmogelijk zijn. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aangegeven waarom dit onjuist zou zijn.
De raad heeft verder gemotiveerd dat de Strategische Visie 2025 een globale bestuurlijke visie is voor de gemeente Maasgouw die het ruimtelijke-ordeningsdomein overstijgt, en in zoverre niet allesbepalend is bij ruimtelijke initiatieven. De raad heeft aan dat beleidsstuk bij de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet de betekenis hoeven toekennen die [appellant A] en [appellant B] voorstaan.
Het betoog slaagt niet.
Heeft de raad bij vergelijkbare gevallen anders gehandeld?
8. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de raad bij een vergelijkbaar verzoek om medewerking te verlenen aan de uitbreidingen van kampeerplaatsen in de omgeving van het plangebied, dit heeft geweigerd. Volgens [appellant A] en [appellant B] zijn de argumenten om in dat geval geen medewerking te verlenen ook in dit geval geldig. [appellant A] en [appellant B] voeren daarom aan dat de raad ook in dit geval had moeten weigeren om medewerking te verlenen.
8.1. De Afdeling stelt vast dat het in de motie van 12 juli 2022 waarnaar [appellant A] en [appellant B] hebben verwezen, om een groter aantal kampeerplaatsen gaat op een andere locatie dan in dit bestemmingsplan.
Gelet op wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie die [appellant A] en [appellant B] hebben genoemd, niet op één lijn kan worden gesteld met de situatie die nu aan de orde is.
Het betoog slaagt niet.
Draagvlak
9. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat er geen draagvlak is voor het bestemmingsplan. Zij verwijzen in dit verband naar de zienswijzen die zijn ingekomen.
9.1. Het enkele feit dat er zeven zienswijzen van omwonenden naar voren zijn gebracht over het ontwerpplan, wil niet zeggen dat er in het algemeen geen draagvlak bestaat voor de ruimtelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt.
Bovendien is er geen wettelijke regel die bepaalt dat een ruimtelijk plan een ontwikkeling alleen mogelijk mag maken als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. De omstandigheid dat een aantal omwonenden bezwaren heeft tegen de voorziene uitbreiding van de camping brengt op zich nog niet mee dat het plan reeds daarom vernietigd zou moeten worden (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2566, onder 25.2). Overige beroepsgronden
10. De overige beroepsgronden, waaronder beroepsgronden over de reactie van de raad op de zienswijzen, het overleg tussen de initiatiefnemer en de omwonenden, het gestelde gebrek aan vraag naar kampeerplaatsen, klimaatadaptatie en het feit dat niet zou zijn bewezen dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsverordening Limburg 2014, geven geen aanleiding voor de conclusie dat het plan gebreken bevat. Die betogen slagen dus niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, mr. M.M. Kaajan en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
195-1082
Bijlage
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6
1 Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
[…]
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
[…]
Bestemmingsplan "Uitbreiding camping De Sangershoeve"
Artikel 10.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
a. riviergebonden activiteiten;
b. voor het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, sediment en ijs;
c. de waterhuishouding;
d. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
e. het vergroten van de afvoercapaciteit.
Onder riviergebonden activiteiten wordt verstaan:
f. de aanleg of wijziging van de waterstaatkundige functies;
g. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veiligere afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
h. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
i. de realisatie van natuur;
j. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
k. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
Artikel 10.2
Bouwregels
Op de gronden zoals bedoeld in 10.1 mag niet worden gebouwd.
Artikel 10.3
Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan het bevoegd gezag, mits gehoord Rijkswaterstaat met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 ten behoeve van zowel riviergebonden, niet riviergebonden activiteiten, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming en voor rivierkundige bouwwerken van ondergeschikt belang, met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend indien:
voor riviergebonden bouwwerken:
a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en geen belemmering mag zijn van de doorstroming;
c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat de waterstandsverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
d. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
voor niet- riviergebonden bouwwerken:
e. er sprake is van:
1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
2. het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
3. het een groot openbaar belang betreft en het bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
f. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
g. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
h. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat de waterstandsverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
i. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd of de rivierverruimende maatregelen worden genomen, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
voor rivierkundige bouwwerken van ondergeschikt belang, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of verruiming en voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing:
j. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
k. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
l. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is.
Artikel 10.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet riviergebonden activiteiten.
Artikel 10.5
Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan waterbergend vermogen van het gebied kan het bevoegd gezag, mits gehoord Rijkswaterstaat, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.4 ten behoeve van zowel riviergebonden als niet riviergebonden activiteiten, mede conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend indien:
voor riviergebonden activiteiten:
a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
d. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
voor niet- riviergebonden activiteiten:
e. er sprake is van:
1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
2. het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
3. het een groot openbaar belang betreft en het bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
f. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
g. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
h. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
i. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd of; de rivierverruimende maatregelen worden genomen, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
Artikel 10.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10.6.1
Verbod
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die voorkomen in de onderstaande opsomming:
a. het ontgronden, diepwoelen, diepploegen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b. het aanbrengen van verhardingen;
c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
d. het aanleggen van inundatiegebieden, retentiegebieden en retentievijvers;
e. het graven of dempen, verdiepen of verbreden van beken, sloten of daarmee gelijk te stellen waterlopen;
f. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
g. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
h. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
i. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen;
j. het aanbrengen van drainage;
k. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
l. het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is niet in strijd met de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan, of krachtens zodanige plannen gestelde eisen, een beheersverordening, een besluit als bedoeld in artikel 3.40 van de Wet ruimtelijke ordening dan wel met een voorbereidingsbesluit;
m. voor het werk of de werkzaamheid een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is verleend indien zulks vereist is;
n. het werk of werkzaamheid is niet in strijd met de regels gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 derde lid van de Wet ruimtelijke ordening;
o. de beheerder van het stroomvoerend gebied toestemming heeft gegeven.
Artikel 10.6.2
Uitzonderingen
Het onder 10.6.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
a. normale onderhoudswerkzaamheden;
b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
Artikel 10.6.3
Toelaatbaarheid
De in 10.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 10.1 genoemde doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Voor zover het betreft een vergunning waarbij de waterhuishouding, waterberging en/of de waterafvoer in het geding is wordt vooraf Rijkswaterstaat gehoord.