202400279/1/R2.
Datum uitspraak: 14 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend in Eindhoven,
2. [appellant sub 2], wonend in Eindhoven,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. van Nijnattenstraat-Gen. Dibbetslaan)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 april 2025, waar [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.M.E.F.L. van Hoof, zijn verschenen. Verder is op de zitting Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 9 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 157 appartementen, verdeeld over drie woontorens aan de Generaal Dibbetslaan in de Generalenbuurt in Eindhoven. Op de planlocatie stonden 46 grondgebonden woningen. Deze woningen zijn inmiddels gesloopt. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] en [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2]. Zij zijn het niet eens met het bestemmingsplan, omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Stichting Woonbedrijf is de initiatiefnemer van de woningbouwontwikkeling.
Wijze van toetsen
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Uitzicht
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat hun uitzicht negatief wordt beïnvloed door de woontorens en de inrichting van het plangebied.
4.1. De Afdeling stelt voorop dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Dit neemt niet weg dat de raad de gevolgen voor het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] moet betrekken in zijn belangenafweging. De woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bevinden zich op een afstand van ongeveer 30 m van het dichtstbijzijnde bouwvlak van een van de drie woontorens. Het uitzicht wordt daardoor beïnvloed, maar blijft in andere richting vrij. Het betreft hier een stedelijk gebied waar bebouwing op korte afstand van elkaar veel voorkomt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad mogen concluderen dat het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet onevenredig wordt aangetast door het bestemmingsplan.
De betogen slagen niet.
Leefbaarheid
5. [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan ertoe leidt dat de leefbaarheid in de wijk onder druk komt te staan. Zo komen er drie hoge woontorens in het plangebied waar eerder grondgebonden woningen stonden en er zullen meer mensen in de wijk komen te wonen. [appellant sub 2] vreest dat de bestaande voorzieningen in de wijk daar niet op zijn ingericht.
5.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet zal leiden tot een verslechtering van de leefbaarheid in de wijk. Weliswaar worden met het bestemmingsplan meer nieuwe woningen mogelijk gemaakt dan op grond van het vorige bestemmingsplan mogelijk was, maar dat betekent niet dat alleen daarom al de leefbaarheid in de wijk verslechtert. De raad heeft toegelicht dat de inmiddels gesloopte grondgebonden woningen in het plangebied verouderd waren. Volgens de raad zet het plan in op het verdichten en vergroenen van het plangebied. Door de sloop van de verouderde grondgebonden woningen en de keuze voor hoogbouw, komt er meer ruimte vrij voor groen en parkeren. Daarbij heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de woontorens niet passend zijn in de omgeving.
Het betoog slaagt niet.
Bezonning
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de voorziene ontwikkeling tot minder bezonning van hun woningen leidt. Volgens [appellant sub 1] hebben de onderste vier verdiepingen van het appartementengebouw waar hij woont, na de ontwikkeling van de woontorens minder zonuren.
6.1. Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan is een bezonningsstudie "Generaal Dibbetslaan" van 25 mei 2023, opgesteld door KAW, uitgevoerd. Deze studie laat zien wat de invloed is van de beoogde woontorens op de zonuren van het appartementengebouw aan de Generaal van Nijnattenstraat, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen. Naar aanleiding van de beroepen heeft KAW in een aanvullende studie "Gen. Dibbetslaan Eindhoven" van 21 maart 2024 extra onderzoek gedaan naar de effecten op de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. De raad heeft voor het aantal zonuren per dag in een woning de zogenoemde lichte TNO-norm als uitgangspunt gehanteerd. Deze norm, vastgelegd in de "Beleidsregels voor bezonning woningen", vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven op 10 januari 2017, gaat uit van minimaal twee bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam.
6.2. Uit de bezonningsstudie, bevestigd met de aanvullende studie van KAW, volgt dat de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan deze norm voldoen. Zij hebben dit niet bestreden. De raad mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat de voorziene ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van zonlichttoetreding. De Afdeling voegt daaraan toe dat het ontstaan van een beperking in de zonlichttoetreding als gevolg van hoogbouw in stedelijk gebied niet uitzonderlijk is en eerder aanvaardbaar mag worden geacht dan in een niet-stedelijke omgeving.
De betogen slagen niet.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van hun privacy, wat in strijd is met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Verder is er volgens hen strijd met artikel 5:37 van het BW, omdat aantasting van het uitzicht en onthouding van het licht voor onrechtmatige hinder zorgen.
7.1. Artikel 5:37 van het BW luidt:
"De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun."
Artikel 5:50 van het BW luidt:
"1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
2. De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van zodanige openingen of werken, indien zijn erf een openbare weg of een openbaar water is, indien zich tussen de erven openbare wegen of openbare wateren bevinden of indien het uitzicht niet verder reikt dan tot een binnen twee meter van de opening of het werk zich bevindende muur. Uit dezen hoofde geoorloofde openingen of werken blijven geoorloofd, ook nadat de erven hun openbare bestemming hebben verloren of de muur is gesloopt.
3. De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur.
[…]"
7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957. 7.3. De Afdeling begrijpt de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zo dat volgens hen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Het bestemmingsplan voorziet evenwel niet in bouwmogelijkheden waarbij zich strijd met de afstand van 2 m uit artikel 5:50, eerste lid, van het BW kan voordoen. De beoogde woontorens komen op een afstand van minimaal 15 m van de erfgrens van het perceel waarop het woongebouw van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich bevindt. Verder bevindt zich tussen het plangebied en het woongebouw van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een openbare weg als bedoeld in artikel 5:50, tweede lid, van het BW. Wat betreft artikel 5:37 van het BW is van belang dat de kortste afstand tussen een deel van het bouwvlak en de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongeveer 30 m is. Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, is geen sprake van een onevenredige aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Evenmin is sprake van een onaanvaardbare vermindering van zonlichttoetreding. Van een of meer evidente privaatrechtelijke belemmeringen die aan de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staan, is dan ook geen sprake.
De betogen slagen niet.
Waardedaling woningen
8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat hun woningen in waarde zullen dalen door de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat het uitzicht wordt aangetast en de woningen minder zonuren ontvangen.
8.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het bestemmingsplan op de waarde van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
De betogen slagen niet.
Overlast door sloop- en bouwwerkzaamheden
9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat zij onevenredige overlast ervaren door de sloop- en bouwwerkzaamheden. Zij stellen dat de omwonenden hiervoor gecompenseerd moeten worden. [appellant sub 2] maakt zich ook zorgen over de uitstoot van werkverkeer, omdat volgens hem deze uitstoot negatieve gevolgen heeft voor de volksgezondheid.
9.1. Wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd over overlast tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden en de gevolgen en eventuele compensatie daarvan, heeft geen betrekking op het bestemmingsplan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.
Stikstof
10. [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan leidt tot een toename van stikstofdepositie. Er is volgens hem ten onrechte geen onderzoek gedaan naar stikstofuitstoot, terwijl dit aanzienlijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste aan een eventuele vernietiging van het bestemmingsplan vanwege deze beroepsgrond in de weg staat.
10.2. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
10.3. De Afdeling overweegt dat de bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat een natuurlijk persoon die zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Verder volgt uit deze uitspraak dat individuele belangen van een natuurlijk persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. 10.4. De Afdeling overweegt dat het voor [appellant sub 2] dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux ongeveer 6,4 km van zijn woning verwijderd is. Gelet hierop, maakt het Natura 2000-gebied geen deel uit van de woon- en leefomgeving van [appellant sub 2]. De conclusie is dat zijn individuele belang niet verweven is met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vanwege de beroepsgrond over stikstof, zodat wat [appellant sub 2] op dit punt heeft aangevoerd onbesproken kan blijven.
Conclusie
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025
371-1077