202500536/2/A3.
Datum beslissing: 15 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing tot weigering van een gemachtigde (artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 december 2024 in zaken nrs. 23/1761 en 23/5274 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Nationale ombudsman (hierna: de ombudsman).
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 december 2024. Zijn gemachtigde is [persoon].
Bij brief van 28 maart 2025 is aan [persoon] meegedeeld dat het voornemen bestaat vanwege ernstige bezwaren hem in daarvoor in aanmerking komende zaken als gemachtigde te weigeren. [persoon] is in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief schriftelijk op dit voornemen te reageren. Hij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Overwegingen
1. [persoon] treedt ook in andere zaken bij de Afdeling als gemachtigde op. Hij presenteert zich als professioneel rechtsbijstandverlener.
2. Artikel 8:25, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, kan weigeren. De Afdeling is van oordeel dat er, gezien de wijze waarop [persoon] als gemachtigde in zaken bij de Afdeling optreedt, sprake is van ernstige bezwaren tegen hem. Daarom zal de Afdeling [persoon] weigeren als gemachtigde in deze zaak. Deze weigering wordt hierna toegelicht.
3. De brief van 28 maart 2025 bevat feiten en omstandigheden die aanleiding zijn voor het voornemen om [persoon] als gemachtigde te weigeren. Daarin staat het volgende.
4. [persoon] is sinds begin 2024 betrokken (geweest) bij tenminste veertien procedures bij de Afdeling. In enkele van deze procedures treedt [persoon] op voor zichzelf; in de andere procedures als gemachtigde. De zaken waarin [persoon] voor zichzelf optreedt en die waarin hij gemachtigde is, zijn vaak verweven en zijn optreden als gemachtigde wordt sterk beïnvloed door zijn opstelling in de zaken waarin hij voor zichzelf optreedt. De zaken hangen in veel gevallen - met name waar het gaat om procedures die [persoon] tegen de ombudsman voert - samen. De standpunten en opvattingen in zaken waarin [persoon] voor zichzelf optreedt zijn duidelijk vergelijkbaar met die in de zaken waarin hij als gemachtigde optreedt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn woordgebruik in processtukken en brieven. Mede als gevolg van het gebruik van de ik-vorm in zijn stukken is bovendien vaak onduidelijk of [persoon] optreedt namens zichzelf of namens de persoon die hij vertegenwoordigt. In de zaken tegen de ombudsman gaat het om procedures waarin [persoon] door de ombudsman misbruik van recht is tegengeworpen en hij door de ombudsman als gemachtigde is geweigerd voor de duur van zes maanden en die weigering vervolgens is verlengd. Door deze inhoudelijke verwevenheid bestaat onduidelijkheid over de vraag of [persoon] in de zaken waarin hij als gemachtigde optreedt het belang van zijn cliënt of dat van zichzelf behartigt.
5. In een aantal zaken heeft [persoon] meermalen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van het indienen van een wrakingsverzoek (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4595). Daarnaast heeft [persoon] regelmatig met wrakingsverzoeken gedreigd of dergelijke verzoeken gedaan die hij vervolgens weer op een laat tijdstip heeft ingetrokken. In de zaken waarin [persoon] heeft gewraakt en daarover uitspraken zijn gedaan, zijn nadere wrakingsverzoeken door de wrakingskamer vanwege misbruik van recht buiten behandeling gelaten en in ieder van deze zaken is vanwege misbruik van het middel van wraking bepaald dat een nieuw wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Dat heeft [persoon] niet weerhouden van het doen van opvolgende wrakingsverzoeken. 6. In twee uitspraken van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4595 en ECLI:NL:RVS:2024:4594, heeft de Afdeling beslist dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [persoon] zich in persoon en als gemachtigde in die zaken aan misbruik van recht schuldig heeft gemaakt. De Afdeling heeft daartoe het volgende overwogen: "De Afdeling acht aannemelijk dat [persoon] het door de ombudsman beschreven gedrag vertoonde. [persoon] heeft dat gedrag ook niet weersproken. Gelet op dat gedrag had [persoon] kennelijk niet het doel om publieke informatie te verkrijgen, maar om de afhandeling van de door hem ingediende Woo-verzoeken te bemoeilijken en zo een onevenredig beslag te leggen op de organisatie van de ombudsman. In het midden kan blijven welke beweegredenen [persoon] daarvoor heeft - rancune of anderszins - omdat daaraan voor de conclusie dat [persoon] op deze wijze misbruik van recht maakt geen doorslaggevende betekenis toekomt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [persoon] in zijn beroepsgronden nagenoeg niet is ingegaan op het hem verweten misbruik van recht. Ook in hoger beroep heeft hij dat niet gedaan. De enkele verwijzing naar de vele producties die hij heeft aangeleverd - zonder enige concretisering - kan niet als weerlegging dienen van de uit zijn gedrag te trekken conclusie."
7. Van het begin van zijn optreden als gemachtigde in zaken bij de Afdeling heeft [persoon] er een gewoonte van gemaakt om iedere beslissing waarin hij zich niet kan vinden te beantwoorden met een op de persoon van de staatsraad of griffier gerichte actie. Dergelijke acties nemen de vorm aan van een veelheid aan brieven met dezelfde toon en vergelijkbare inhoud aan de betrokken staatsraden, brieven aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak en brieven aan derden. Daarbij worden brieven vaak in kopie aan anderen binnen en buiten de Afdeling verzonden. In communicatie met de Afdeling en externen worden de betrokken staatsraad, griffier en ook rechters van rechtbanken en andere betrokkenen met de voornaam aangesproken of benoemd op een wijze die als denigrerend moet worden beschouwd. Vaak wordt daarbij het (werk)verleden van de betrokkene erbij gehaald of anderszins persoonlijke informatie vermeld. In de brieven en overigens ook in de processtukken is voortdurend sprake van beledigende, neerbuigende of voor de zaak niet relevante opmerkingen over en aan het adres van individuele personen. [persoon] deelt verder regelmatig zijn op de persoon van de betrokkene gerichte opvattingen met daarin beledigende of neerbuigende opmerkingen via openbare digitale media en door afschriften daarvan met anderen te delen. Na toezending van het voornemen tot weigering is hij daarmee doorgegaan.
8. [persoon] heeft een groot aantal brieven aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak gericht, met daarin ook passages met een ongepaste inhoud gericht op haar persoon. In die brieven eist [persoon] dat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak ingrijpt in beslissingen van staatsraden en griffiers. In, onder meer, een brief van 4 juli 2024, is [persoon] voorgehouden dat het niet mogelijk is om, buiten de wettelijke procedures om, met de Afdeling te corresponderen over procedures en daarin genomen beslissingen. Dat zou immers niet in overeenstemming zijn met de onafhankelijke positie van de staatsraden die belast zijn met die procedures. Aangegeven is dat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak niet zal reageren op hetgeen [persoon] over de inhoud en het verloop van die procedures naar voren brengt. Dat is nog herhaald in een brief van 6 augustus 2024. Niettemin is [persoon] nadien vele brieven en verzoeken blijven sturen en bevatten die brieven beledigende, denigrerende en anderszins grensoverschrijdende bewoordingen. [persoon] heeft zich verder enkele malen gewend tot de vice-president van de Raad van State steeds met afschriften aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. In brieven heeft [persoon] aangegeven dat door hem ingediende herzieningsverzoeken van door de Afdeling gedane uitspraken maar "beter in het voordeel van [[persoon]] kunnen worden beslist" en dat wanneer dat niet gebeurt "de gevolgen daarvan zeer, zeer ingrijpend zullen zijn". In een andere brief staat onder meer: "De daders hebben namen. Zij zullen hoe dan ook worden gestraft". In andere brieven wordt ook regelmatig het woord ‘daders’ gebruikt om onder meer individuele staatsraden aan te duiden.
9. [persoon] heeft tegen een groot aantal staatsraden en griffiers aangiften bij het Openbaar Ministerie gedaan. Inmiddels gaat het voor zover bekend om meer dan 20 aangiften. Het betreft, soms meerdere, aangiften tegen tenminste twaalf staatsraden en drie griffiers. Aanleiding daarvoor is steeds een beslissing of een uitspraak, waar [persoon] het niet mee eens is. De aangiften worden door toezending van kopieën aan derden en publicatie op digitale media en websites verspreid, kennelijk met het oogmerk betrokkenen te schaden. Ook tegen de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft hij op dezelfde wijze meermalen aangifte gaan.
10. [persoon] heeft verder de zonder toestemming gemaakte geluidsopnamen van een zitting gepubliceerd. Ook heeft [persoon] tenminste twee keer een foto van een staatsraad op internet gepubliceerd, eenmaal met een zeer beledigende op de persoon van de staatsraad gerichte tekst.
11. In zijn correspondentie met de Afdeling geeft [persoon] er voortdurend blijk van - onder meer door gebruikmaking van eisende bewoordingen - dat hij zelf wil bepalen hoe procedures verlopen, wanneer en door wie zaken worden behandeld en welke randvoorwaarden daarbij gelden. [persoon] eist dat bepaalde staatsraden en griffiers niet worden ingezet op zaken waarbij hij is betrokken.
12. Het beeld van zijn vaste werkwijze dat uit de dossiers van bij de Afdeling aanhangige en aanhangig geweest zijnde zaken rijst, komt overeen met de wijze waarop [persoon] als gemachtigde bij de rechtbank Den Haag optreedt en heeft opgetreden. In de hogerberoepszaken worden rechters van de rechtbank Den Haag, het betreffende bestuursorgaan en medewerkers van dat bestuursorgaan die in zaken als gemachtigde optreden, veelvuldig op eenzelfde wijze getypeerd als de staatsraden en griffiers van de Afdeling die hij beschrijft. Steeds weer is sprake van grensoverschrijdend taalgebruik met betrekking tot concrete, bij voor- en achternaam genoemde personen. Over de werkwijze en opstelling van [persoon] is in de hiervoor genoemde uitspraken geoordeeld dat deze misbruik van recht oplevert.
13. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in zijn uitspraak van 15 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1524 al vastgesteld dat [persoon] er voor kiest om met regelmaat zijn bezwaren te formuleren in diskwalificerende en ongepaste bewoordingen over personen die procesbeslissingen hebben genomen of uitspraak hebben gedaan. De voorzieningenrechter heeft [persoon] gevraagd daarvan in het verdere verloop van de procedures af te zien. Ook aan dat verzoek heeft [persoon] geen gevolg gegeven. 14. Gelet op het voorgaande bestaan er ernstige bezwaren tegen de wijze waarop [persoon] als gemachtigde in zaken bij de Afdeling optreedt. De vermenging door [persoon] van zijn eigen belangen met die van partijen voor wie hij optreedt als gemachtigde draagt daar extra aan bij. Omdat sprake is van een patroon van onacceptabele gedragingen, dat in ieder zaak zichtbaar is, is er voldoende aanleiding [persoon] in deze zaak als gemachtigde te weigeren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. weigert [persoon] als vertegenwoordiger van [appellant] in de hogerberoepsprocedure;
II. stelt [appellant] in de gelegenheid om, indien hij dat wenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen voor het vervolg van de hogerberoepsprocedure.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. drs. W. den Ouden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025
620