ECLI:NL:RVS:2025:2398

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
202500169/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen uitspraak rechtbank Den Haag over vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 7 januari 2025 geoordeeld over een vrijheidsontnemende maatregel die op 24 november 2024 aan betrokkene was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene, gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel, voor een deel gegrond en voor het overige ongegrond. De minister werd opgedragen om betrokkene schadeloos te stellen. Hierop heeft de minister hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 27 mei 2025 het hoger beroep van de minister gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank een onjuiste rechtsmiddelenclausule had vermeld en dat zij bevoegd was om van het hoger beroep kennis te nemen. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de rechtmatigheid van de grensdetentie van betrokkene en de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol. De Afdeling heeft eerder uitspraken gedaan over deze rechtsvragen, die ook in deze zaak van toepassing zijn. De uitspraak van de Raad van State biedt duidelijkheid over de rechtsmiddelen en de beoordeling van vrijheidsontnemende maatregelen in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

202500169/1/V3.
Datum uitspraak: 27 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2025 in zaak nr. NL24.51686 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 7 januari 2025 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de maatregel door betrokkene ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond en de minister opgedragen betrokkene schadeloos te stellen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. S. Jankie, advocaat in Hoofddorp, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1.       De door de minister opgeworpen rechtsvraag over de door de rechtbank gekozen grondslag voor haar uitspraak (artikel 96 van de Vw 2000) heeft de Afdeling bij uitspraak van 24 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1857, onder 2 tot en met 3.5, beantwoord. Uit de overwegingen in die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de rechtbank een onjuiste rechtsmiddelenclausule heeft vermeld onder haar uitspraak en dat de Afdeling bevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit betekent dat het hoger beroep van de minister ontvankelijk is.
Beoordeling van het hoger beroep
2.       De rechtsvraag over de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol ten tijde van de grensdetentie van betrokkene tussen 19 december 2024 en 2 januari 2025 en de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van die grensdetentie, heeft de Afdeling bij uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789 beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt.
Conclusie
3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, van 7 januari 2025 in zaak nr. NL24.51686;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025
846-1017