ECLI:NL:RVS:2025:2831

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202403912/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bestemmingsplannen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Op 25 juni 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] om herziening van eerdere uitspraken met betrekking tot de bestemmingsplannen 'Buitengebied Zederik' en 'Reparatieplan Buitengebied'. Het verzoek om herziening is ingediend naar aanleiding van eerdere uitspraken van 13 mei 2015 en 23 oktober 2019, waarin de Afdeling het beroep van [verzoekster] ongegrond respectievelijk niet-ontvankelijk had verklaard. De zaak betreft de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad van de gemeente Zederik (nu Vijfheerenlanden) en de daaropvolgende wijzigingen en besluiten van de raad. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2025, waarbij [verzoekster] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Duijster-de Boef, aanwezig waren. De Afdeling heeft vastgesteld dat [verzoekster] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven tot herziening van de eerdere uitspraken. De criteria voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, zijn niet vervuld. De Afdeling heeft daarom het verzoek om herziening afgewezen en de proceskosten niet vergoed.

Uitspraak

202403912/1/R4.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend in Lexmond, gemeente Vijfheerenlanden,
verzoekster,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraken van de Afdeling van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1505, en 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3577.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Zederik (nu: Vijfheerenlanden)(hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied Zederik" vastgesteld.
Bij uitspraak van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1505, heeft de Afdeling onder meer het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Zederik" gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 19 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied" vastgesteld.
Bij uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3577, heeft de Afdeling het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van de raad van 29 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard en heeft de Afdeling onder meer het beroep van [verzoekster] tegen het besluit van 19 november 2018 ongegrond verklaard.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraken te herzien.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2025, waar  [verzoekster] is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Duijster-de Boef, als partij gehoord.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Artikel  8:119,eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Achtergrond van het verzoek
2.       In de kern van de zaak gaat het om twee verschillende bestemmingsplannen: het bestemmingsplan "Buitengebied Zederik" en het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied". Bij uitspraak van 13 mei 2015 heeft de Afdeling het beroep van [verzoekster] tegen het bestemmingsplan "Buitengebied Zederik" ongegrond verklaard. In diezelfde uitspraak heeft de Afdeling de beroepen van andere appellanten gegrond verklaard, het bestemmingsplan gedeeltelijk vernietigd en de raad opgedragen een aantal gebreken te herstellen en een nieuw of gewijzigd besluit te nemen. De raad heeft ter voldoening aan de uitspraak van 13 mei 2015 het besluit van 29 juni 2015 genomen. Tegen het besluit van 29 juni 2015 heeft [verzoekster] beroep ingesteld. Zij heeft daarnaast beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 19 november 2018, waarbij het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied" is vastgesteld. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 23 oktober 2019 het beroep tegen het besluit van 29 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 19 november 2018 ongegrond verklaard. [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft zich in verschillende uitspraken gebogen over door [verzoekster] herhaaldelijk ingediende verzoeken om herziening. Het gaat daarbij om de uitspraken van:
- 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1634, waarbij het eerste verzoek om herziening van de uitspraak van 23 oktober 2019 is afgewezen;
- 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2692, waarbij het tweede verzoek om herziening van de uitspraak van 23 oktober 2019 is afgewezen;
- 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1744, waarbij het derde verzoek om herziening van de uitspraak van 23 oktober 2019 is afgewezen;
- 29 september 2023, in zaak nr. 202303497/2/R4, waarbij het vierde verzoek om herziening van de uitspraak van 23 oktober 2019, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, is afgewezen;
- 4 juni 2024, in zaak nr. 202303497/3/R4, waarbij het verzet tegen de uitspraak van 29 september 2023 ongegrond is verklaard.
3.       [verzoekster] heeft een vijfde verzoek om herziening ingediend. Zij verzoekt de Afdeling om de uitspraak van 4 juni 2024 en de uitspraken daarvoor te herzien. Zoals overwogen onder 2 van deze uitspraak heeft de Afdeling eerdere verzoeken van [verzoekster] afgewezen. Omdat op grond van artikel 8:119 van de Awb van de oorspronkelijke uitspraak herziening kan worden gevraagd, als de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, is het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij al eerder met toepassing van artikel 8:119 van de Awb een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak is afgewezen, niet mogelijk. Hetzelfde geldt voor een uitspraak op het verzet tegen een dergelijke uitspraak op een herzieningsverzoek. De Afdeling zal het verzoek van [verzoekster] daarom opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak.
De gronden van het verzoek
4.       [verzoekster] voert aan dat de uitspraken inhoudelijk niet kloppen en er sprake is geweest van een partijdige behandeling van de zaken. Ook is vervolgens [verzoekster] misbruik gemaakt van de verleende omgevingsvergunningen, heeft er diefstal van haar grond plaatsgevonden en zijn haar belangen niet meegewogen in de besluiten. Daarnaast is een watergang illegaal gedempt, is de milieuwetgeving overtreden, zijn er mensenrechten en grondrechten geschonden en is er sprake geweest van misbruik van macht. Dit alles moet volgens [verzoekster] leiden tot intrekking van de bestemmingsplannen die door de raad zijn vastgesteld in 2013, 2015 en 2018 tot en met 2024.
Beoordeling van het verzoek
5.       [verzoekster] heeft sinds de vaststelling van de bestemmingsplannen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Awb haar bood om de bestemmingsplannen te bestrijden door beroep in te stellen bij de Afdeling. In dat verband is [verzoekster] in de gelegenheid geweest om haar standpunten aan de hand van feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Van die gelegenheid heeft [verzoekster] ook daadwerkelijk en ruimschoots gebruik gemaakt. Zij heeft een veelheid aan argumenten aangedragen en veel stukken ingediend die haar visie op het geschil mede hebben onderbouwd. Daar tegenover stonden de eveneens onderbouwde standpunten van de raad. Met de uitspraak van 13 mei 2015 en respectievelijk 23 oktober 2019 kwam voor [verzoekster] aan de procedures een einde.
Tegen de bestemmingsplannen staat voor [verzoekster] geen gewone voorziening meer open. Wel kent de Awb een buitengewoon rechtsmiddel, namelijk herziening. Daar heeft [verzoekster] om verzocht.
6.       Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Bij de beslissing op een verzoek om herziening wordt slechts rekening gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht maar die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen.
Het bijzondere rechtsmiddel van verzoek om herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het bijzondere rechtsmiddel biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Uitsluitend indien zich feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerst lid, van de Awb voordoen, kan er aanleiding zijn voor herziening van een in rechte onaantastbaar geworden uitspraak. Daarbij geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c van de Awb genoemde criteria dient te worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief, wat wil zeggen dat aan alle criteria voldaan moet worden.
7.       Uit het verzoek om herziening blijkt heel duidelijk dat [verzoekster] het nog altijd niet eens is met de vaststelling van de bestemmingsplannen. Ook blijkt dat zij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling over haar gronden van beroep. Dit heeft [verzoekster] ook kenbaar gemaakt in eerdere verzoeken om herziening. Dat op zichzelf vormt geen reden om haar verzoek om herziening in te willigen. Er moet namelijk zijn voldaan aan de criteria die hiervoor onder 1 zijn genoemd en onder 6 zijn uitgelegd.
8.       De Afdeling heeft terdege kennisgenomen van het vijfde verzoek van [verzoekster] en wat zij daarover op de zitting van 26 mei 2025 heeft toegelicht. Ook heeft de Afdeling het dossier doorgenomen van de zaak die heeft geleid tot de uitspraken van 13 mei 2015 en 23 oktober 2019. De feiten en omstandigheden die [verzoekster] in haar verzoek aanvoert, komen overeen met de feiten en omstandigheden die zij in beroep bij de Afdeling tegen de besluiten van de raad van 24 juni 2013, 29 juni 2015 en 19 november 2018 heeft aangevoerd. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat [verzoekster] ter onderbouwing van haar verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
Conclusie
9.       Dat betekent, gelet op wat hiervoor is overwogen, dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
10.     De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klingers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
341-1089