ECLI:NL:RVS:2025:2835

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
202403804/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van omgevingsvergunning voor verbouwing en vergroting van een woning in Lexmond

Op 22 augustus 2019 verleende het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden een omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] voor het verbouwen en vergroten van een woning aan [locatie 1] in Lexmond. [verzoekster], wonend op [locatie 2] in Lexmond, heeft meerdere verzoeken tot herziening ingediend van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de omgevingsvergunning onherroepelijk maakten. De Afdeling heeft deze verzoeken behandeld en op 25 juni 2025 het vierde verzoek om herziening afgewezen. De Afdeling oordeelde dat [verzoekster] geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven voor herziening volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eerdere uitspraken van 3 juni 2020 en 11 november 2020 blijven daarmee in stand. De Afdeling benadrukte dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is om het geschil opnieuw te behandelen, maar enkel om nieuwe feiten die niet eerder konden worden aangevoerd te beoordelen. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

202403804/1/R4.
Datum uitspraak: 25 juni 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend in Lexmond, gemeente Vijfheerenlanden,
verzoekster,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2020, in zaak nr. 202000329/2/R4, en 11 november 2020, in zaak nr. 202000329/3/R4.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en vergroten van de woning aan [locatie 1] in Lexmond.
Bij besluit van 26 november 2019 heeft het college het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2020, in zaak nr. 202000329/2/R4, heeft de Afdeling het daartegen door [verzoekster] ingestelde hoger beroep, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2020, in zaak nr. 202000329/3/R4, heeft de Afdeling het daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard.
[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht de uitspraken van 3 juni 2020 en 11 november 2020 te herzien.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2025, waar [verzoekster] is verschenen. Voorts is ter zitting het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. Duijster-de Boef, als partij gehoord.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Inleiding
2.       [verzoekster] woont op het perceel [locatie 2] in Lexmond. Voor het perceel [locatie 1] in Lexmond is een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en vergroten van de woning op het perceel. Met de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020 is de omgevingsvergunning onherroepelijk geworden.
[verzoekster] heeft in het vervolg van de uitspraak van 11 november 2020 de Afdeling meerdere malen verzocht die uitspraak en de uitspraak van 3 juni 2020 te herzien. De Afdeling heeft zich in verschillende uitspraken gebogen over de door [verzoekster] ingediende verzoeken om herziening. Het gaat daarbij om de uitspraken van:
- 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2694, waarbij het eerste verzoek om herziening van de uitspraken van 3 juni 2020 en 11 november 2020 is afgewezen;
- 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1685, waarbij het tweede verzoek om herziening van de uitspraken van 3 juni 2020 en 11 november 2020 is afgewezen;
- 29 september 2023, in zaak nr. 202303499/2/R4, waarbij het derde verzoek om herziening van de uitspraken van 3 juni 2020 en 11 november 2020, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, is afgewezen;
- 4 juni 2024, in zaak nr. 202303499/3/R4, waarbij het verzet tegen de uitspraak van 29 september 2023, ongegrond is verklaard.
3.       [verzoekster] heeft een vierde verzoek om herziening ingediend. Zij verzoekt de Afdeling om de uitspraak van 4 juni 2024 en de uitspraken daarvoor te herzien. Zoals overwogen onder 2 van deze uitspraak heeft de Afdeling eerdere verzoeken van [verzoekster] afgewezen. Omdat op grond van artikel 8:119 van de Awb van de oorspronkelijke uitspraak herziening kan worden gevraagd, als de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, is het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij al eerder met toepassing van artikel 8:119 van de Awb een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak is afgewezen, niet mogelijk. Hetzelfde geldt voor een uitspraak op het verzet tegen een dergelijke uitspraak op een herzieningsverzoek. De Afdeling zal het verzoek van [verzoekster] daarom opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraken, dat zijn de uitspraken van 3 juni 2020 en 11 november 2020.
De gronden van het verzoek
4.       [verzoekster] voert aan dat door het college, de rechtbank en de Afdeling geen onpartijdige en onafhankelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden. Op het perceel [locatie 1] is zonder vergunning een erker gebouwd, waardoor haar perceel is verzwaard. Door die verzwaring is er schade ontstaan aan haar perceel, aldus Lakerveld van-Dorp. De erker is in strijd met het bestemmingsplan en de bouw ervan is illegaal. Het bestemmingsplan dat ten grondslag ligt aan de vergunning is er volgens [verzoekster] te snel "op losgelaten". Dit alles betekent dat er misbruik is gemaakt van de Awb. [verzoekster] stelt dat haar bezwaren onbeantwoord blijven en er geen rekening is gehouden met haar belangen. Eerdere herzieningsverzoeken mochten dan ook niet worden afgewezen.
[verzoekster] stelt dat dit nieuwe feiten en omstandigheden zijn die, hadden het college, de rechtbank en de Afdeling er kennis van genomen, tot een andere uitkomst hadden geleid.
Beoordeling van het verzoek
5.       [verzoekster] heeft sinds de verlening van de omgevingsvergunning gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Awb haar bood om de omgevingsvergunning te bestrijden. Zij heeft bezwaar gemaakt bij het college, beroep ingesteld bij de rechtbank en hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Daarmee zijn alle stappen gebruikt die de wetgever haar biedt. Ook is [verzoekster] in de gelegenheid geweest om haar standpunten aan de hand van feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Van die gelegenheid heeft [verzoekster] ook daadwerkelijk en ruimschoots gebruik gemaakt. Zij heeft een veelheid aan argumenten aangedragen en veel stukken ingediend die haar visie op het geschil mede hebben onderbouwd. Daar tegenover stonden de eveneens onderbouwde standpunten van het college. Met de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020 kwam aan het geheel van procedures een einde en is de omgevingsvergunning van 22 augustus 2019 onherroepelijk geworden. Tegen de omgevingsvergunning staan daarom geen gewone voorzieningen meer open. Wel kent de Awb een buitengewoon rechtsmiddel, namelijk herziening. Daar heeft [verzoekster] om verzocht.
6.       Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Bij de beslissing op een verzoek om herziening wordt slechts rekening gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht maar die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen.
Het bijzondere rechtsmiddel van verzoek om herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen. Het bijzondere rechtsmiddel biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Uitsluitend indien zich feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerst lid, van de Awb voordoen, kan er aanleiding zijn voor herziening van een in rechte onaantastbaar geworden uitspraak. Daarbij geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c van de Awb genoemde criteria dient te worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief, wat wil zeggen dat aan alle criteria voldaan moet worden.
7.       Uit het verzoek om herziening blijkt heel duidelijk dat [verzoekster] het nog altijd niet eens is met het verlenen van de omgevingsvergunning. Ook blijkt dat zij het niet eens is met de beslissing van het college op haar bezwaar, met de uitspraak van de rechtbank over haar beroepsgronden en met de uitspraak van de Afdeling over haar gronden van hoger beroep. Dit heeft [verzoekster] ook kenbaar gemaakt in eerdere verzoeken om herziening. Dat op zichzelf vormt geen reden om haar verzoek om herziening in te willigen. Er moet namelijk zijn voldaan aan de criteria die hiervoor onder 1 zijn genoemd en onder 6 zijn uitgelegd.
8.       De Afdeling heeft terdege kennisgenomen van het vierde verzoek om herziening van [verzoekster] en wat zij daarover op de zitting van 26 mei 2025 heeft toegelicht. Ook heeft de Afdeling het dossier doorgenomen van de zaak die heeft geleid tot de uitspraken van 3 juni 2020 en 11 november 2020. De feiten en omstandigheden die [verzoekster] in haar verzoek aanvoert, komen overeen met de feiten en omstandigheden die zij in hoger beroep bij de Afdeling tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 december 2019 heeft aangevoerd. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat [verzoekster] ter onderbouwing van haar verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
Conclusie
9.       Dat betekent, gelet op wat hiervoor is overwogen, dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
10.     De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klingers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025
341-1089