ECLI:NL:RVS:2025:2936

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202302321/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 15 april 2022 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 23 maart 2023 het beroep van de appellant ongegrond. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelt dat partijen het erover eens zijn dat de appellant door Griekenland is erkend als vluchteling. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is uiteengezet hoe de minister moet omgaan met asielaanvragen van personen die door Griekenland zijn erkend als vluchteling, maar niet naar Griekenland kunnen terugkeren. De Raad stelt dat de minister contact moet opnemen met de Griekse autoriteiten om informatie te verkrijgen over de verleende vluchtelingenstatus van de appellant. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, waarbij de minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

202302321/1/V3.
Datum uitspraak: 3 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 maart 2023 in zaak nr. NL22.7087 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 23 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat in Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Partijen zijn het erover eens dat appellant door Griekenland is erkend als vluchteling en dat hij de vluchtelingenstatus heeft verkregen.
1.1.    In de uitspraak van 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2865 heeft de Afdeling onder 7-7.3 aan de hand van het arrest van 18 juni 2024, QY, ECLI:EU:C:2024:524, uiteengezet hoe de minister moet omgaan met asielaanvragen van personen die door Griekenland zijn erkend als vluchteling, maar die niet naar Griekenland kunnen terugkeren. Uit die uitspraak volgt dat de minister niet gebonden is aan de door Griekenland verleende vluchtelingenstatus. Dit neemt evenwel niet weg dat de minister contact met de Griekse autoriteiten moet opnemen voordat zij een besluit neemt op de asielaanvraag van appellant. Bij dit contact moet de minister bij de Griekse autoriteiten navragen op grond waarvan zij aan appellant de vluchtelingenstatus hebben toegekend. Met deze informatie moet de minister ten volle rekening houden. Ook moet de minister de Griekse autoriteiten meedelen wat de uitkomst is van haar beoordeling of appellant vluchteling is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Kwalificatierichtlijn. Het is vervolgens aan de Griekse autoriteiten om te bepalen of zij de aan appellant toegekende vluchtelingenstatus intrekken op grond van artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn. Zolang onduidelijk is of de Griekse autoriteiten dit zullen doen, wordt niet toegekomen aan de vraag of de minister een terugkeerbesluit kan uitvaardigen. Vergelijk de uitspraak van dezelfde datum, ECLI:NL:RVS:2025:2866, onder 3.1.
2.       Gelet op de onder 1.1. genoemde uitspraken van de Afdeling falen de grieven 1 tot en met 5. Ook grief 7 faalt. De minister hoeft de door de Griekse autoriteiten aan appellant verleende vluchtelingenstatus niet over te nemen en de vraag of de minister een terugkeerbesluit kan uitvaardigen, kan niet worden beantwoord zolang onduidelijk is of de Griekse autoriteiten de door hen aan appellant verleende vluchtelingenstatus intrekken. De minister heeft echter nog geen contact opgenomen met de Griekse autoriteiten om informatie uit te wisselen over die status en over haar eigen beoordeling of appellant kan worden aangemerkt als een vluchteling, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Kwalificatierichtlijn. Dit zal zij dus alsnog moeten doen. Dat betekent dat grief 6 wel slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is alsnog gegrond en het besluit van 15 april 2022 wordt vernietigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 maart 2023 in zaak nr. NL22.7087;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 15 april 2022,[V-…];
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025
644