ECLI:NL:RVS:2025:2952

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202400919/1/R2 en 202403066/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere grenswaarden vastgesteld voor bestemmingsplan in Boxtel met betrekking tot geluidshinder en woningbouw

Op 2 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan voor de Oude Boomgaard in Boxtel. Het college van burgemeester en wethouders van Boxtel had op 31 oktober 2023 hogere grenswaarden vastgesteld voor geluidshinder in verband met de bouw van nieuwe woningen. Appellant sub 1, een inwoner van Boxtel, en de Milieuvereniging Het Groene Hart Brabant hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Appellant sub 1 betoogde dat het akoestisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de hogere grenswaarden niet terecht waren vastgesteld. De Afdeling oordeelde dat het college de hogere grenswaarden terecht had vastgesteld, omdat de nieuwe woningen niet konden voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder (Wgh) door de geluidsbelasting van de nabijgelegen Rijksweg A2. De Afdeling oordeelde dat het beroep van appellant sub 1 ongegrond was, omdat hij geen eigenaar was van een van de nieuwe woningen en geen concrete interesse had in de koop ervan. Ook het beroep van de Milieuvereniging werd ongegrond verklaard, omdat de Afdeling oordeelde dat de vereniging als belanghebbende kon worden aangemerkt. De raad van de gemeente Boxtel hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak bevestigt de noodzaak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met geluidshinder en de belangen van omwonenden.

Uitspraak

202400919/1/R2 en 202403066/1/R2.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in Boxtel,
2.       Milieuvereniging Het Groene Hart Brabant (hierna: Het Groene Hart), gevestigd in Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
appellanten,
en
1.       het college van burgemeester en wethouders van Boxtel
2.       de raad van de gemeente Boxtel,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2023 heeft het college voor het bestemmingsplan "[locatie 1] te Boxtel" hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld voor de nieuwe woningen aan de Oude Boomgaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] te Boxtel" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Het Groene Hart beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], Het Groene Hart en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft beide zaken op zitting behandeld op 17 februari 2025, waar [appellant sub 1], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door K.M.J. Wolf en mr. J.M. van Gorp, zijn verschenen. Voorts is op zitting [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Op 1 januari 2024 is ook de Aanvullingswet geluid Omgevingswet in werking getreden. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5198, is overwogen, blijft op een besluit tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones langs wegen - behoudens provinciale wegen - het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Maar dan moet die hogere waarde wel zijn vastgesteld ten behoeve van een besluit waarvoor een aanvraag is ingediend of waarvan een ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
De hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zijn vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "[locatie 1] te Boxtel" waarvan het ontwerp op 12 juli 2023 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat zowel op de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan als op het besluit tot vaststelling van de hogere waarden het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan is vastgesteld op initiatief van [partij], eigenaar van de gronden in het plangebied, en voorziet in de volledige sanering van de perkplantenkwekerij met daarbij behorende kassen op het perceel [locatie 1] in Boxtel (hierna ook: het perceel). Daarvoor in de plaats komen twee zogeheten ruimte-voor-ruimtewoningen. Ook wordt met het plan een bestaande bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning met een (bestaand) bijgebouw van 250 m². Het plangebied ligt in de geluidszones van vier wegen, waaronder de Rijksweg A2. Met de in het plan voorziene twee ruimte-voor-ruimtewoningen kan niet worden voldaan aan de op grond van de Wgh geldende voorkeursgrenswaarde, vanwege de geluidsbelasting afkomstig van de Rijksweg A2. Het college heeft daarom hogere grenswaarden vastgesteld voor deze woningen.
3.       [appellant sub 1] woont direct naast het plangebied aan de Oude [locatie 2] in Boxtel. Hij is het niet eens met het besluit hogere grenswaarden, omdat het akoestisch onderzoek volgens hem onzorgvuldig is. Hij is het ook niet eens met het plan, omdat hij vreest dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
Het Groene Hart Brabant is een vereniging die blijkens haar statuten opkomt voor onder meer het behoud en de versterking van het groene karakter van het buitengebied van Noord-Brabant, in het bijzonder dat van het groene hart van Brabant. Zij is het niet eens met het plan, omdat het, volgens haar, leidt tot verdere verrommeling van het buitengebied.
Het beroep tegen het besluit hogere grenswaarden
4.       [appellant sub 1] betoogt dat het besluit hogere grenswaarden onzorgvuldig is. Hij voert ten eerste aan dat het akoestisch onderzoek incorrect is, omdat daarin alleen met de geluidsbelasting van de Rijksweg A2 rekening is gehouden. Volgens [appellant sub 1] moet echter ook met de geluidsbelasting van de Schijndelsedijk rekening worden gehouden.
Hij voert ten tweede aan dat het college ten onrechte een ontheffing heeft verleend op grond van de Wgh en het Besluit geluidhinder, voor een hogere grenswaarden voor de twee ruimte-voor-ruimtewoningen. Volgens [appellant sub 1] kan een ontheffing alleen voor bestaande bebouwing worden verleend, maar daarvan is volgens hem geen sprake. Allereerst niet omdat met bestaande bebouwing alleen woningbouw wordt bedoeld en het glastuinbedrijf valt daar niet onder. Verder omdat op de plaats van een van de beoogde ruimte-voor-ruimtewoningen momenteel helemaal geen (bestaande) bebouwing aanwezig is.
4.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
4.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
4.3.    Hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. Deze regeling strekt tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen bij een goed woon- en leefklimaat. Indien een appellant opkomt tegen een besluit tot het vaststellen van hogere waarden, en deze appellant is geen eigenaar van een van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van die voorziene woningen, dan wordt, onder deze omstandigheden, geoordeeld dat de regeling kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belangen. In dit geval zijn de hogere grenswaarden vastgesteld voor de voorziene woningen vanwege wegverkeerslawaai van de Rijksweg A2. [appellant sub 1] is geen eigenaar van één van de toekomstige woningen en niet is gebleken van concrete interesse in de koop van een van deze woningen. Gelet hierop strekt de regeling in hoofdstuk VI van de Wgh kennelijk niet tot bescherming van het belang van [appellant sub 1] ten aanzien van zijn bestaande woning. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat om die reden aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond in de weg.
5.       Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit hogere grenswaarden is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De beroepen tegen het bestemmingsplan
Ontvankelijkheid Het Groene Hart
7.       Op de zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat Het Groene Hart geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb en dat haar beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
7.1.    Artikel 1:2 van de Awb luidt:
"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…].
3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."
7.2.    De Afdeling volgt de raad niet in zijn standpunt. Het Groene Hart heeft een zienswijze naar voren gebracht over het ontwerpbestemmingsplan. In de uitspraken van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, over de toepassing van artikel 6:13 van de Awb. Uit de uitspraak van 4 mei 2021 volgt dat in zaken waarin de wetgever een ieder de mogelijkheid heeft gegeven om zienswijzen naar voren te brengen, allen die zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, toegang hebben tot de rechter, ook al zijn zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Indien geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om zienswijzen in te dienen, en het niet indienen daarvan niet verschoonbaar is, bestaat alleen recht op toegang tot de rechter indien betrokkene belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid. Gelet hierop is het beroep van Het Groene Hart dan ook ontvankelijk.
Toetsingskader
8.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Goede ruimtelijke ordening
9.       [appellant sub 1] en Het Groene Hart betogen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het leidt tot een verdere verrommeling en verstening van het buitengebied. Zij voeren ten eerste aan dat het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse van de beoogde twee ruimte- voor-ruimtewoningen, geen woningbouw toeliet. Ten tweede voeren zij aan dat het plan ligt ingebed tussen het Nationaal Landschapspark en Het Groene Woud die in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Die gebieden zijn in de loop van de tijd verrommeld, terwijl met de sloop van de kassen van het glastuinbouwbedrijf die oorspronkelijke gebieden worden hersteld. De raad mocht daarom de te slopen kassen niet vervangen door twee ruimte-voor-ruimtewoningen, waarmee de verstening van het gebied verder vergroot wordt.
9.1.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft gemotiveerd dat het reeds bestaande bouwvlak van 20.000 m2 volgens de regels van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" - dat op 10 april 2012 door de raad gewijzigd is vastgesteld - nagenoeg volledig mag worden bebouwd ten behoeve van de bestemming "Agrarisch - glastuinbouw". Volgens de raad leidt het nieuwe plan tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit doordat de bestaande glasopstanden van ongeveer 7.000 m2, de verharding van 2.000 m2 en het foliebassin van 1.000 m2 worden verwijderd en de bestaande bouwmogelijkheden verdwijnen. Dit sluit volgens de raad aan op het doel uit de structuurvisie "Verfrissend Boxtel 2011" (hierna: structuurvisie) die op 29 juli 2011 door de raad is vastgesteld. Daarvoor komen twee ruimte-voor-ruimtewoningen met een bijpassend bouwvlak in de plaats die op een, volgens de raad, aanvaardbare locatie liggen in het buurtschap Langenberg. Ook worden de twee ruimte-voor-ruimtewoningen landschappelijk ingepast en wordt het coulissenlandschap versterkt. Daarbij worden de bestaande gebiedswaarden en daarmee de door [appellant sub 1] en Het Groene Hart aangehaalde "feitelijke aanwezige natuurwaarden" versterkt. Dit plan draagt daardoor, volgens de raad, per saldo bij aan de ontstening en het aantrekkelijker maken van het buitengebied. Volgens de raad wordt met de sloop van de leegstaande kassen zoveel ruimtelijke kwaliteit geschapen dat dit opweegt tegen de ontwikkeling van twee ruimte-voor-ruimtewoningen.
De Afdeling is van oordeel dat de raad zich, gelet op wat hiervoor is weergegeven, op het standpunt mocht stellen dat het plan niet leidt tot verrommeling en verstening van het buitengebied. Daarbij mocht de raad ook betrekken dat het uitgangspunt van de planontwikkeling geen onbebouwd gebied is.
Het betoog slaagt niet.
Habitatrichtlijn / Wet natuurbescherming
10.     [appellant sub 1] en Het Groene Hart stellen dat het gemeentebestuur geen visie heeft op het buitengebied. Hierdoor kan de raad ongelimiteerd nieuwe plannen voor woningbouwlocaties vaststellen. De raad had, gelet op Europese rechtspraak en de Habitatrichtlijn, bij de beoordeling van dit plan rekening moeten houden met toekomstige plannen die gezamenlijk een significant milieueffect zullen hebben.
10.1.  De stelling van [appellant sub 1] en Het Groene Hart dat de raad geen visie heeft over toekomstige plannen in het buitengebied en dat er nog meer woningbouwlocaties kunnen worden gerealiseerd die gezamenlijk een significant milieueffect zullen hebben en waarmee volgens Europese rechtspraak over de Habitatrichtlijn rekening moet worden gehouden, kan niet leiden tot vernietiging van het plan. In de Quickscan "Quickscan Flora en Fauna [locatie 1] te Boxtel" die als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat het plangebied niet is gelegen binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied en dat is uit te sluiten dat op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zullen optreden. De raad hoefde gezien de afwezigheid van negatieve effecten van dit plan bij de beoordeling dan ook niet eventuele cumulatieve effecten van andere plannen te betrekken. Voorts is door [appellant sub 1] en Het Groene Hart niet bestreden dat met dit plan wordt voldaan aan de eisen uit de Wet natuurbescherming.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie beroep Het Groene Hart
11.     Het beroep van Het Groene Hart is ongegrond.
12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige
Programma volkshuisvesting en wonen-welzijn-zorg Boxtel
13.     [appellant sub 1] betoogt dat het plan in strijd is met het "Programma Volkshuisvesting en wonen-welzijn-zorg 2023-2027" dat op 4 juli 2023 door de raad is vastgesteld (hierna: Programma Volkshuisvesting). Hij voert aan dat uit dat programma volgt dat een ruimte-voor-ruimtewoning alleen is toegestaan als die leidt tot directe fysieke kwaliteitsverbetering, maar daarvan is volgens hem geen sprake.
13.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat hij dit plan niet hoefde te toetsen aan het Programma Volkshuisvesting. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat niet aan het Programma Volkshuisvesting is getoetst, vanwege het voortraject en gezien de verwachtingen die bij initiatiefnemers zijn gewekt.
13.2.  Op pagina 43 van het Programma Volkshuisvesting staat onder meer: "Woningbouwinitiatieven worden getoetst aan de gemeentelijke beleidsambities en de gemeente stuurt op het wenselijke programma per kern. Vanuit het programma volkshuisvesting en wonen-welzijn-zorg richten we ons op programmatische toetsingscriteria. Daarnaast komen vanuit andere beleidsvelden aanvullende toetsingscriteria ten aanzien van bijvoorbeeld mobiliteit, ruimte en landschap. Het programmatische toetsingskader bestaat tevens uit een kader voor reguliere woningbouwinitiatieven, woonzorginitiatieven en benutting vrijkomende agrarische bebouwing. Dit toetsingskader geldt voor woningbouwplannen waar op 1 augustus 2023 nog geen anterieure overeenkomst is gesloten en/of waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan of omgevingsplan voor is. Het kader geldt ook voor plannen waar (na anterieure overeenkomst) aanpassing van de plannen aan de orde is, om daarmee kansen te benutten om de woningbouw meer in lijn te krijgen met de doelen uit dit programma."
13.3.  In het Programma Volkshuisvesting is bepaald dat het daarin opgenomen toetsingskader alleen geldt voor woningbouwplannen waar op 1 augustus 2023 nog geen anterieure overeenkomst en/of een vastgesteld bestemmingsplan of omgevingsplan voor is. De Afdeling stelt op grond van de gedingstukken vast dat voor de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, reeds op 12 juni 2023 een anterieure overeenkomst is gesloten. Alleen al om die reden hoefde de raad niet te toetsen aan het Programma Volkshuisvesting bij de vaststelling van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Toegestane inhoud van de twee ruimte-voor-ruimtewoningen
14.     [appellant sub 1] betoogt dat de toegestane inhoudsmaat van de beoogde twee ruimte-voor-ruimtewoningen teveel afwijkt van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2011". In dat plan is namelijk een maximale inhoud van 600 m3 toegestaan, terwijl dit plan maximaal 1000 m3 toestaat. Dit past volgens [appellant sub 1] niet in de omgeving. Ook heeft de raad niet gemotiveerd waarom deze ruimte-voor-ruimtewoningen zo’n grote inhoud moeten hebben.
14.1.  Artikel 5.2.1 van de planregels luidt:
"Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
[…],
e. de inhoud mag niet meer dan 600 m3 bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' de inhoud niet meer dan 1.000 m3 mag bedragen;
[…];"
Artikel 27.2.1 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" luidt:
"Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
[…];
c. de inhoud mag niet meer dan 600 m3 bedragen, […]."
14.2.  Zoals hiervoor is overwogen, kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft gemotiveerd dat de inhoudsmaat van 600 m3 geldt voor reguliere woningen, maar dat daarvan in dit geval geen sprake is. Het gaat in dit geval om twee ruimte-voor-ruimtewoningen. Daarvoor gelden andere criteria, volgens de raad. In artikel 6, aanhef, onder a, onderdeel 2, van de door gedeputeerde staten op 5 juli 2022 vastgestelde beleidsregel "Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant", waarbij de raad heeft aangesloten, is bepaald dat de woningen opgericht worden binnen een bij de omgeving passende bebouwing, met een daarbij passende inhoudsmaat. De raad heeft gemotiveerd uiteengezet dat de twee ruimte-voor-ruimtewoningen, met beide een inhoud van 1000 m3, passend zijn in de omgeving, omdat de draagkracht van de Oude Boomgaard meer dan voldoende is voor deze woningen en de woningen op aanvaardbare locaties zijn gesitueerd en landschappelijk worden ingepast. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op dit standpunt kunnen stellen.
Het betoog slaagt niet.
Zichtlijnen
15.     [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte aan de gronden tussen zijn perceel en de gronden die bestemd zijn voor de twee ruimte-voor-ruimtewoningen, de bestemming "Agrarisch" heeft toegekend. In plaats daarvan moeten die gronden de bestemming "Groen" krijgen. Hij voert aan dat in het Landschappelijke inpassingsplan "Landschappelijke inpassing [locatie 1], Boxtel" (hierna: inpassingsplan) dat op 16 oktober 2023 door bureau BRO is opgesteld en dat als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd, onder 2.2.5 is bepaald dat deze gronden vrij blijven van opgaande beplanting om zo het doorzicht naar het landschap te behouden en dat deze gronden worden ingezaaid met bloem- en kruidenrijk grasland. Volgens [appellant sub 1] worden de gronden niet ingezaaid met bloem- en kruidenrijk grasland als die gronden een agrarische bestemming hebben. Daarbij komt nog dat het inzaaien van deze gronden met bloem- en kruidenrijk grasland niet is geborgd met een voorwaardelijke verplichting.
15.1.  In paragraaf 2.2.5 van het inrichtingsplan staat: "Het perceel tussen de Oude [locatie 2] en de nieuwe kavels blijft vrij van opgaande beplanting, zodat er een doorzicht naar het landschap ontstaat. Het perceel kan worden ingezaaid met bloem- en kruidenrijk grasland."
15.2.  Artikel 5.4.1 van de planregels luidt:
"a. Gebruik van de gronden en gebouwen overeenkomstig het bepaalde in lid 5.1 is toegestaan, mits de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het in Bijlage 1 Landschappelijke inpassing van de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan, uiterlijk binnen twee jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, is gerealiseerd. De landschappelijke inpassing dient na realisatie duurzaam te worden beheerd en in stand gehouden;
[…]."
15.3.  De raad mocht ervoor kiezen om aan de gronden tussen het perceel van [appellant sub 1] en de gronden die bestemd zijn voor de twee ruimte-voor-ruimtewoningen, de bestemming "Agrarisch" toe te kennen.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het inzaaien van deze gronden met bloem- en kruidenrijk grasland om het doorzicht te behouden niet is geborgd in de planregels, is dat tevergeefs. In artikel 5.4.1, onder a, van de planregels is bepaald dat aan het inpassingsplan moet worden voldaan binnen twee jaar nadat de gronden en onder meer de beoogde woningen in gebruik zijn genomen. Hiermee is, naar het oordeel van de Afdeling, voldoende geborgd dat het inpassingsplan wordt gerealiseerd. Weliswaar staat in het inrichtingsplan dat het perceel tussen de gronden van [appellant sub 1] en de gronden die zijn bestemd voor de twee ruimte-voor-ruimtewoningen "kan" worden ingezaaid met bloem- en kruidenrijk grasland, maar er staat ook dat dat perceel vrij blijft van opgaande beplanting zodat er een doorzicht ontstaat.
Het betoog slaagt niet.
Spuitzonering
16.     [appellant sub 1] betoogt dat in het plan niet is geborgd dat de aanduiding "milieuzone - spuitzone" ook voor zijn woning geldt. Hij voert aan dat in de plantoelichting staat dat die aanduiding alleen voor de nieuw te realiseren woningen geldt. Hierdoor kunnen bij zijn woning chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
16.1.  Artikel 11.1 van de planregels luidt:
"a. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - spuitzone' is het spuiten van chemische gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten niet toegestaan;
[…]."
16.2.  In de planverbeelding is de aanduiding "milieuzone - spuitzone" opgenomen. In artikel 11.1, onder a, van de planregels is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van de agrarische bestemming, niet is toegestaan. Deze aanduiding ligt in de verbeelding ook bij de woning van [appellant sub 1]. De Afdeling volgt [appellant sub 1] dan ook niet in zijn betoog dat niet is geborgd dat de aanduiding ook bij zijn woning ligt. Dat dit niet ook in de plantoelichting staat, betekent niet dat dit niet voldoende in het plan is geborgd. De plantoelichting is, anders dan de verbeelding en planregels, niet juridisch bindend.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
17.     [appellant sub 1] betoogt dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Hij voert aan dat de parkeerplaatsen die op eigen terrein aangelegd moeten worden niet vanaf de weg bereikt kunnen worden, vanwege de langs het perceel gelegen beschermingszone van 5 m voor onder meer regulier onderhoud van een watergang. Deze strook is in eigendom van het Waterschap De Dommel. Doordat de parkeerplaatsen onbereikbaar zullen zijn, zal er veelvuldig in de berm worden geparkeerd. Dat leidt op zichzelf weer tot verkeersonveilige situaties, omdat de Oude Boomgaard maar 3 m breed is waardoor verkeer moet uitwijken in de berm. Het verkeer kan echter niet uitwijken in de berm als daar auto’s geparkeerd staan.
17.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957.
17.2.  Vast staat en niet in geschil is dat voor het plan een parkeerbehoefte bestaat van 2 parkeerplaatsen per woning. Dat betekent dat voor de twee ruimte-voor-ruimtewoningen 4 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Ook is niet in geschil dat op het eigen terrein voldoende ruimte is om de beoogde parkeerplaatsen te realiseren.
17.3.  In het rapport "Onderbouwing wateraspect [locatie 1] te Boxtel" opgesteld door bureau Aeres Milieu B.V. op 15 juni 2023 (hierna: watertoets), dat als bijlage 6 bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat zich aan de westzijde van het plangebied een 5 m brede beschermingszone bevindt voor onder meer het regulier onderhoud en dat deze beschermingszone aan de wegzijde 1 m is. Verder staat in de watertoets dat westelijk in de richting van de Oude Boomgaard een bestaande dam met duiker aanwezig is voor de ontsluiting van het plangebied en dat voor een verplaatsing van de dam met duiker en/of een bijkomende ontsluiting naar de woning of werkzaamheden binnen de beschermingszone een watervergunning aangevraagd moet worden. Voorts staat er in de watertoets dat bij wijzigingen in het oppervlaktewater of aan een waterstaatswerk grenzende beschermingszone beperkingen gelden voor activiteiten ter bescherming van onder meer het onderhoud. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij een planontwikkeling. Afhankelijk van het planvoornemen moet een melding worden gedaan of een watervergunning aangevraagd worden. In de watertoets staat ook dat met het plan rekening is gehouden met de 5 m beschermingszone.
17.4.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat een evidente privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Uit de watertoets volgt dat voldoende rekening is gehouden met de 5 m beschermingszone. De raad heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de watergang niet beheerd wordt vanaf de openbare weg en dit dus geen belemmering vormt voor het eventueel parkeren in de berm of het aanleggen van de ontsluiting naar de beoogde parkeerplaatsen op eigen terrein. Dat daarvoor mogelijk een watervergunning nodig is en dat het waterschap volgens [appellant sub 1] daarvoor nog geen expliciete toestemming heeft gegeven, betekent niet op voorhand dat een evidente privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
18.     [appellant sub 1] betoogt dat de verkeerstoename van 17 mvt/etmaal door de twee ruimte-voor-ruimtewoningen onaanvaardbaar is, omdat deze toename leidt tot verkeersonveilige situaties. Hij voert ten eerste aan dat het kruispunt Oude Boomgaard - Schijndelsedijk gevaarlijk is, omdat 90% van het verkeer van dit kruispunt gebruik maakt, de Schijndelsedijk een 80 km/u weg is en het kruispunt beperkt is te overzien. [appellant sub 1] verwijst naar een drietal foto’s van verkeersongelukken die volgens hem aantonen dat het een gevaarlijk kruispunt is. De raad heeft volgens hem de verkeersveiligheid op dit kruispunt niet voldoende onderzocht.
[appellant sub 1] voert ten tweede aan dat de weg Oude Boomgaard gevaarlijk is, omdat tegenliggend verkeer elkaar niet (goed) kan passeren. De weg is namelijk maar 3 m breed, waardoor het verkeer moet uitwijken naar de berm.
18.1.  De raad mocht zich in de zienswijzennota en de plantoelichting op het standpunt stellen dat het plan niet leidt tot verkeersonveilige situaties. De raad heeft gemotiveerd uiteengezet dat de verkeersaantrekkende werking van de kwekerij verdwijnt door het plan en dat daar verkeer bestaande uit 17 mvt/etmaal voor in de plaats komt dat deels via het kruispunt Oude Boomgaard - Schijndelsedijk, maar ook deels via de Sint-Lambertusweg zal verlopen. De raad heeft afdoende gemotiveerd dat de wegen Oude Boomgaard en Schijndelsedijk deze verkeersbewegingen door het plan kunnen dragen, gelet op de huidige bezetting van die wegen. Dit heeft [appellant sub 1] overigens ook niet gemotiveerd weersproken. Dat de verkeersveiligheid door het autoverkeer vanwege het plan op onaanvaardbare wijze in het geding zou zijn, is, gelet op het gering aantal verkeersbewegingen, naar het oordeel van de Afdeling, onwaarschijnlijk. De raad hoefde hiervoor dan ook geen nader onderzoek te verrichten.
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
19.     Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de afstand van 26 m tussen zijn perceel en de beoogde twee ruimte-voor-ruimtewoningen te klein is en dat de raad in de plaats daarvan een afstand van 35-40 m moest aanhouden, is de Afdeling van oordeel dat de raad de afstand van 26 m tussen het perceel van [appellant sub 1] en de ruimte-voor-ruimtewoningen aanvaardbaar heeft mogen achten. Dat [appellant sub 1] een grotere afstand maatschappelijk beter vindt ogen, wat daar ook van zij, is niet voldoende voor het oordeel dat het plan uit vanwege een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar is.
Het betoog slaagt niet.
20.     Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de anterieure overeenkomst die de raad met de initiatiefnemer heeft gesloten voor het kostenverhaal, niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, overweegt de Afdeling dat de rechtsgeldigheid van die anterieure overeenkomst in deze procedure niet ter beoordeling staat.
Het betoog slaagt niet.
21.     Ook het betoog [appellant sub 1] dat het plan rechtsonzeker is, omdat de omvang van de bouwvlakken voor de ruimte voor ruimtewoningen in de planverbeelding, die op de landelijke voorziening beschikbaar is gesteld, afwijkt van de bebouwing in het landschappelijk inpassingsplan, volgt de Afdeling niet.
Artikel 5.4.1 van de planregels luidt:
"a. Gebruik van de gronden en gebouwen overeenkomstig het bepaalde in lid 5.1 is toegestaan, mits de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het in Bijlage 1 Landschappelijke inpassing van de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan, uiterlijk binnen twee jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, is gerealiseerd. De landschappelijke inpassing dient na realisatie duurzaam te worden beheerd en in stand gehouden;
[…]."
In artikel 5.4.1 van de planregels wordt alleen de landschappelijke inpassing van de woningen verplicht gesteld. Het landschappelijk inpassingsplan is voor wat betreft de ligging en omvang van de bouwvlakken niet juridisch bindend. De bouwvlakken voor de woningen zijn opgenomen in de juridisch bindende planverbeelding. Het plan is daarmee dan ook niet rechtsonzeker.
22.     Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het plan onvoldoende borgt dat in het plangebied niet opnieuw een bedrijfswoning wordt opgericht is dit tevergeefs. De bestemmingen in het plangebied voorzien niet in (de bouw van) bedrijfswoningen.
Conclusie beroep [appellant sub 1]
23.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
24.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 31 oktober 2023, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Boxtel hogere grenswaarden heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder, ongegrond;
II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en Milieuvereniging Het Groene Hart Brabant tegen het besluit van 12 december 2023, waarbij de raad van de gemeente Boxtel het bestemmingsplan "[locatie 1] te Boxtel" heeft vastgesteld, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boermans
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
429-1019