ECLI:NL:RVS:2025:2974

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
202405079/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor de bouw van woningen in Hoofddorp

Op 2 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Medamco Twin B.V. en de gemeente Haarlemmermeer. Medamco had beroep ingesteld tegen besluiten van de raad van de gemeente Haarlemmermeer en het college van burgemeester en wethouders, die op 4 juli 2024 een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning hadden vastgesteld voor de bouw van 593 woningen op een bedrijventerrein in Hoofddorp. Medamco, die gevestigd is nabij het plangebied, betoogde dat het bestemmingsplan ten onrechte leidde tot het onttrekken van parkeerplaatsen aan haar exclusieve gebruik. De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van Medamco had afgewogen en dat er voldoende parkeergelegenheid zou blijven voor de bezoekers van haar panden. De Afdeling concludeerde dat het beroep van Medamco ongegrond was, omdat de raad en het college zich aan de wettelijke vereisten hadden gehouden en de besluiten rechtmatig waren. De uitspraak bevestigde dat de gemeente de huurovereenkomst met Medamco op correcte wijze had opgezegd en dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen waren voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Uitspraak

202405079/1/R1.
Datum uitspraak: 2 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Medamco Twin B.V. en anderen (hierna samen en in enkelvoud: Medamco), gevestigd in Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
appellanten,
en
1.       de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
2.       het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoofddorp Hoofdweg 583 ca" gewijzigd vastgesteld.
Bij besluit van 4 juli 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 593 woningen, inclusief bijbehorende parkeergarage, wijk-ondersteunende voorzieningen en geluidschermen tussen de woningblokken langs de N201 op de locatie Wijkermeerstraat 15 in Hoofddorp.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten heeft Medamco beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Het college en Medamco hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 mei 2025, waar Medamco, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. P.H. Revermann, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en de raad en het college, vertegenwoordigd door ing. J. Beelen, bijgestaan door mr. J.C. Binnerts, advocaat in Haarlem, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Evast Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J.W.M. Hagelaars, advocaat in Arnhem, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 16 augustus 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure wat het bestemmingsplan betreft het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 juni 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning maken de bouw van woningen mogelijk op een gedeelte van het bedrijventerrein Hoofddorp-Noord. Het plangebied ligt tussen de provinciale weg N201, de Hoofdweg, de Wijkermeerstraat en de Debbemeerstraat in Hoofddorp.
Medamco is gevestigd in twee aan het plangebied grenzende bedrijfsverzamelgebouwen op de adressen Debbemeerstraat 25 en 25a in Hoofddorp. Werknemers van Medamco en andere bezoekers van deze panden parkeren op enkele naastgelegen parkeerplaatsen die zijn aangelegd op gronden van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: het parkeerterrein). Medamco had ten tijde van de bestreden besluiten op basis van een huurovereenkomst met de gemeente het exclusieve recht op het gebruik van het parkeerterrein. De gemeente heeft de huurovereenkomst opgezegd, waardoor Medamco voor het parkeren gebruik zal moeten maken van openbare parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen  worden aangelegd bij de herinrichting van de openbare ruimte die wordt gerealiseerd in het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan. Medamco wenst haar exclusieve aanspraak op parkeerplaatsen te behouden ten behoeve van het huidige en toekomstige gebruik van haar percelen.
Evast Vastgoed B.V. en Het Nieuwe Noord Ontwikkeling B.V. zijn de ontwikkelaars van het plan.
Toetsingskaders
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. Dat is een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo houdt in dat het college uitsluitend moet beoordelen of zich één van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet het de gevraagde vergunning verlenen. Als dat wel zo is, dan moet het de gevraagde vergunning weigeren. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een belangenafweging te maken.
Specifieke beroepsgronden over het bestemmingsplan
Openbaar maken van het parkeerterrein
4.       Medamco betoogt allereerst dat het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat parkeerplaatsen op het parkeerterrein ten onrechte aan het exclusieve gebruik door haarzelf worden onttrokken. Bij de behandeling van het beroep is naar voren gekomen dat dit voor Medamco de belangrijkste reden is geweest om beroep in stellen. Medamco acht de vaststelling van het bestemmingsplan om deze reden in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij voegt daaraan toe dat het ook niet nodig is het parkeerterrein aan het exclusieve gebruik te onttrekken, omdat met de hiervoor genoemde herinrichting al 55 nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd.
4.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:864, onder 4.2, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan niet kan bepalen of de daarin begrepen parkeerplaatsen openbaar zijn of niet. Voor zover Medamco betoogt dat in het bestemmingsplan het verlies van exclusieve parkeerplaatsen had moeten worden uitgesloten, kan dit alleen al om die reden niet slagen.
Het betoog slaagt niet.
Als zodanig bestemmen van het parkeerterrein
5.       Medamco betoogt dat het parkeerterrein ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Zij voert daartoe aan dat de bestemming "Groen" die de gronden in het bestemmingsplan hebben gekregen, het parkeren van voertuigen niet toestaat. Volgens haar heeft de raad deze keuze niet voldoende gemotiveerd. Daarnaast heeft de raad volgens Medamco ten onrechte niet onderzocht of aan Medamco vervangende parkeerplaatsen aan de noordgrens van haar perceel ter beschikking kunnen worden gesteld. Ten slotte stelt Medamco dat de raad er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de vraag naar openbare parkeergelegenheid nog gaat stijgen. Zij wijst daarbij op de aanvraag om een omgevingsvergunning die zij op 15 december 2023 voor haar percelen heeft ingediend.
5.1.    De Afdeling stelt vast dat de gronden van het parkeerterrein, voor zover die in het plangebied liggen, inderdaad de bestemming "Groen" hebben gekregen. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de planregels, is parkeren daar uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein". Het parkeerterrein heeft die aanduiding niet.
Dat betekent dat die gronden niet als parkeerplaats mogen worden gebruikt. Dat was onder het voorgaande plan ter plaatse van de bestemming "Groen" echter ook al zo, zoals ook al is geconcludeerd in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 4 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4430, onder 5.1. Anders dan Medamco aanvoert, heeft de vaststelling van het bestemmingsplan dus niet geleid tot het "wegbestemmen" van het parkeerterrein.
Op de zitting heeft de raad toegelicht dat volgens hem, gelet op de reconstructie van de N201, in het bestemmingsplan ruimte moet worden gereserveerd voor de aanleg van een relatief brede groenstrook. Ook het parkeerterrein moet, voor zover gelegen binnen het plangebied, volgens de raad tot die groenstrook gaan behoren. De Afdeling acht de desbetreffende redenering niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad rekening heeft gehouden met het belang van Medamco bij voldoende parkeergelegenheid voor haar panden. In zijn verweerschrift heeft de raad in dat verband uiteengezet dat er voldoende parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar zullen blijven voor de bezoekers van de panden van Medamco en andere omliggende bedrijven. Medamco heeft ter zitting toegelicht dat zij dat op zichzelf ook niet bestrijdt.
De raad behoefde ook geen rekening te houden met een eventuele stijging van de vraag naar openbare parkeerplaatsen als gevolg van een herontwikkeling van de percelen van Medamco. Op het moment dat de raad het bestemmingsplan vaststelde, was de door Medamco gewenste ontwikkeling en de daarmee samenhangende extra parkeervraag namelijk nog onvoldoende concreet.
In wat Medamco aanvoert ziet de Afdeling dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad had moeten afzien van de toekenning van de bestemming "Groen" aan de gronden die Medamco thans gebruikt als parkeerterrein.
Het betoog slaagt niet.
Uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
6.       Medamco betoogt dat de raad het bestemmingsplan niet mocht vaststellen zoals hij heeft gedaan vanwege het bestaan van een evidente privaatrechtelijke belemmering en omdat zij door uitvoering van dat plan niet meer kan voldoen aan de publiekrechtelijke verplichtingen die voortvloeien aan de aan haar verleende bouwvergunningen. Zij voert daartoe aan dat zij voor het parkeerterrein een huurovereenkomst heeft gesloten met de gemeente en dat op basis daarvan bouwvergunningen zijn verleend voor haar panden. Die huurovereenkomst kon volgens haar niet worden opgezegd, omdat de gemeente daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek. Dit heeft volgens Medamco tot gevolg dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat zij een blijvend recht heeft op het exclusief gebruik van haar 36 huidige parkeerplaatsen en er daardoor onvoldoende parkeerplaatsen overblijven voor de ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan is vastgesteld. Hiermee zou Medamco naar eigen zeggen niet meer kunnen voldoen aan voorschriften uit de bouwvergunningen die voor haar panden zijn verleend. Die voorschriften houden in dat de panden beschikken over voldoende parkeergelegenheid.
6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957.
6.2.    In wat Medamco aanvoert ziet de Afdeling geen reden om het bestaan van een evidente privaatrechtelijke belemmering aan te nemen. Nog daargelaten dat het enkele bestaan van een contractuele relatie nog niet betekent dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, acht de Afdeling niet evident dat de gemeente de huurovereenkomst niet mocht opzeggen. Dit wordt onderstreept door het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2025, waarbij de vordering van Medamco over het opzeggen van de huurovereenkomst door de gemeente is afgewezen.
Verder heeft Medamco niet bestreden dat er voldoende parkeergelegenheid voorhanden blijft, zodat de raad mocht aannemen dat Medamco kan blijven voldoen aan de voorschriften uit de aan haar verleende bouwvergunningen.
Het betoog slaagt niet.
Specifieke beroepsgronden over de omgevingsvergunning
Gewijzigde inrichtingstekening
7.       Medamco betoogt dat het college niet zorgvuldig is omgegaan met de gewijzigde inrichtingstekening. Zij voert daartoe aan dat deze tekening ten onrechte niet als nieuw document aan de omgevingsvergunning is toegevoegd en dat de kennisgeving van vergunningverlening ten onrechte niet vermeldt dat de inrichtingstekening is gewijzigd. Volgens haar had dit wel gemoeten, omdat de gewijzigde inrichtingstekening bij een openbare voorlichting van de gemeente is gepresenteerd.
7.1.    Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht verschaft de aanvrager gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Op grond van dit artikellid mag het bestuursorgaan van de aanvrager gegevens en bescheiden vragen, voor zover die voor de te nemen beslissing nodig zijn en van de aanvrager redelijkerwijs kunnen worden gevraagd. De bij de beoordeling van een aanvraag in acht te nemen zorgvuldigheid vergt dat het bestuursorgaan per geval beziet welke gegevens en bescheiden nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.
7.2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de inrichtingstekening niet nodig is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag. Het heeft er daarbij op gewezen dat de herinrichting geen deel uitmaakt van het bouwplan en niet wordt uitgevoerd door de aanvrager van de vergunning. Medamco heeft dat niet weersproken.
In wat Medamco heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet op dit standpunt mocht stellen. Daarom hoefde de gewijzigde inrichtingstekening geen deel uit te maken van de vergunningaanvraag. Dit kan dan ook geen rol spelen bij de vraag of het verlenen van de omgevingsvergunning zorgvuldig is geweest.
Voor zover Medamco betoogt dat de kennisgeving van de vergunningsverlening gebrekkig was, gaat dat over een mogelijke onregelmatigheid van na de vaststelling van het bestreden besluit en kan deze alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Het betoog slaagt niet.
Koppeling omgevingsvergunning aan het plangebied van het bestemmingsplan
8.       Medamco betoogt dat de omgevingsvergunning ten onrechte ook ziet op gronden die buiten het plangebied van het bestemmingsplan vallen. Volgens haar is dit niet mogelijk bij de gecoördineerde voorbereiding van deze besluiten.
8.1.    De Afdeling stelt vast dat het bouwplan geen betrekking heeft op gronden buiten het plangebied. De situatie waar appellant op doelt, doet zich hier dus niet voor. Alleen al daarom slaagt het betoog niet.
Parkeerbeleid
9.       Medamco betoogt dat het college zijn eigen parkeerbeleid ondermijnt door de omgevingsvergunning te verlenen voor een bouwplan waarvan een deel van de parkeerbehoefte moet worden opgevangen in de openbare ruimte. Zij stelt zich op het standpunt dat het college hiermee de ontwikkelmogelijkheden van de percelen van Medamco beperkt.
9.1.    In wat Medamco aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen. Voor zover Medamco betoogt dat de voorziene ontwikkeling beslag legt op parkeerplaatsen in de openbare ruimte, stelt de Afdeling vast dat het gemeentelijk parkeerbeleid onder omstandigheden ook ruimte biedt om een tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein op te lossen in de openbare ruimte. Het college heeft in verband daarmee bezien of het tekort van 209 parkeerplaatsen kan worden afgewenteld op de openbare ruimte. Uit een berekening waarin ook de parkeervraag van de panden van Medamco is meegenomen, komt naar voren dat er na realisering van het project op het maatgevende moment nog een restcapaciteit van 47 parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. In wat is aangevoerd ziet de Afdeling, gelet daarop, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met gemeentelijk parkeerbeleid is verleend. Er is ook geen reden om aan te nemen dat het afwentelen van een deel van de parkeervraag op de openbare ruimte Medamco benadeelt. Er blijft immers voldoende parkeergelegenheid bestaan voor de bezoekers van haar panden.
Het betoog slaagt niet.
Overloopparkeergebied Debbemeerstraat
10.     Medamco betoogt dat het college de gronden ter plaatse van het overloopparkeergebied aan de Debbemeerstraat niet mocht betrekken bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning. In zoverre is de omgevingsvergunning volgens haar in strijd met het bestemmingsplan verleend. Zij voert in dat verband aan dat, voor zover het overloopgebied binnen het gebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt, het college ten onrechte veronderstelt dat parkeren daar is toegestaan. Dat mag volgens Medamco namelijk niet op grond van de regels van de bestemming "Groen" die daar geldt. Voor zover het overloopparkeergebied buiten het plangebied ligt, behoren de parkeerplaatsen volgens haar uitsluitend ten dienste te staan van haar bedrijfsfuncties en bedrijven. Zij wijst daarbij opnieuw op haar ontwikkelplannen voor haar gronden aan de Debbemeerstraat.
10.1.  De Afdeling stelt, aan de hand van een tekening die het college als nader stuk heeft overgelegd en de verbeelding van het bestemmingsplan, vast dat het terrein aan de Debbemeerstraat dat partijen betitelen als overloopparkeergebied, geheel buiten het gebied van het bestemmingsplan valt. Ter plaatse is dus het bestemmingsplan "Hoofddorp Noord" blijven gelden. Dat plan kent aan de gronden de bestemming "Verkeer" toe. De daaraan gekoppelde planregels staan parkeren uitdrukkelijk toe. Voor zover Medamco betoogt dat parkeren planologisch niet is toegestaan in het overloopparkeergebied aan de Debbemeerstraat, is dat dan ook niet juist. Medamco heeft verder niet duidelijk kunnen maken waarom zij een exclusieve aanspraak op de ter plaatse nog aan te leggen parkeerplaatsen zou moeten hebben. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het college het overloopparkeergebied aan de Debbemeerstraat niet mocht betrekken bij zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen.
Het betoogt slaagt niet.
Uitvoerbaarheid van de vergunning
11.     Medamco voert aan dat het college de vergunning niet heeft mogen verlenen vanwege het bestaan van de onder 6 genoemde evidente privaatrechtelijke belemmering en omdat zij na gebruikmaking van de vergunning niet meer kan voldoen aan de publiekrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit de aan haar verleende bouwvergunningen.
11.1.  De Afdeling overweegt hierover dat de door Medamco gestelde privaatrechtelijke belemmering geen rol kon spelen bij het besluit om die vergunning te verlenen. Onder omstandigheden kan een privaatrechtelijke belemmering in de weg staan aan de verlening van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft de omgevingsvergunning echter alleen verleend voor de activiteit "bouwen" (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo). Dat betekent dat het college gebonden was aan de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:328, onder 3.1). Daarom kon een eventuele privaatrechtelijke belemmering, wat daar overigens ook van zij,  niet leiden tot weigering van de omgevingsvergunning. Om diezelfde reden kon het college ook geen rekening houden met de stelling van Medamco dat zij na de realisering van het bouwplan niet meer kan voldoen aan de publiekrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit de aan haar verleende bouwvergunningen.
Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
Uitstel reallocatie parkeerplaatsen Medamco
12.     Medamco betoogt dat er geen noodzaak is om nu al over te gaan tot de herinrichting van de openbare ruimte. Dit betoog gaat echter niet over het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning zelf maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.
Herhalen en inlassen zienswijze
13.     Voor zover Medamco verzoekt de inhoud van haar zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de Nota van beantwoording zienswijzen is ingegaan op deze zienswijze. Medamco heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.
Conclusie
14.     Het beroep is ongegrond.
15.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op woensdag 25 juni 2025 door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025
195-1136