ECLI:NL:RVS:2025:3262

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
202205443/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning in Alkmaar wegens drugshandel en de gevolgen voor de huurder

In deze zaak heeft de burgemeester van Alkmaar op 29 juni 2021 besloten om de woning van [wederpartij] voor twaalf maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na meldingen van drugshandel vanuit de woning. De politie had tijdens observaties vastgesteld dat er frequente korte bezoeken aan de woning waren van personen met een criminele achtergrond. Bij een huiszoeking op 24 maart 2021 werden drugs en contant geld aangetroffen. De burgemeester oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was voor de openbare orde en veiligheid.

[Wederpartij] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Noord-Holland oordeelde op 5 augustus 2022 dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de sluiting voor [wederpartij] en vernietigde het besluit. De burgemeester ging in hoger beroep, maar trok dit beroep in tijdens de zitting.

Op 7 februari 2023 nam de burgemeester een nieuw besluit, waarbij de sluitingsduur werd herzien naar zes maanden. [Wederpartij] was het niet eens met dit besluit en stelde dat de burgemeester opnieuw niet deugdelijk had gemotiveerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat de burgemeester de gevolgen van de sluiting voldoende had afgewogen. De Afdeling verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond, maar constateerde wel een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een schadevergoeding voor [wederpartij].

Uitspraak

202205443/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Alkmaar,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 5 augustus 2022 in zaak nr. 21/7192 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Alkmaar,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2021 heeft de burgemeester besloten om de woning aan de [locatie] in Alkmaar voor twaalf maanden te sluiten.
Bij besluit van 10 november 2021 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 november 2021 vernietigd en de burgemeester opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft de burgemeester het bezwaar alsnog gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2021 herroepen en de sluitingsduur van de woning vastgesteld op zes maanden.
[wederpartij] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 7 februari 2023.
De burgemeester heeft een reactie gegeven.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 28 mei 2024 behandeld, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Blom en mr. M. IJzerman, en [wederpartij], bijgestaan door mr. M.I. L'Ghdas, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Via een videoverbinding is ook [persoon], consulent bij Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland (hierna: Woonwaard), op de zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       [wederpartij] woonde aan de [locatie] in Alkmaar. Deze woning huurde hij van Woonwaard. Naar aanleiding van een melding via Meld Misdaad Anoniem over de handel in drugs vanuit de woning van [wederpartij] heeft de politie een onderzoek ingesteld. De politie heeft tijdens observaties waargenomen dat [wederpartij] meerdere korte bezoekjes van enkele minuten aan zijn woning ontving. Sommige van deze personen waren bij de politie ambtshalve bekend in verband met antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Tijdens het onderzoek heeft de politie daarnaast meerdere meldingen via Meld Misdaad Anoniem ontvangen over de handel in drugs vanuit de woning. De meldingen en de politieobservaties hebben op 24 maart 2021 geleid tot een onderzoek in de woning. In de daarover op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage van 25 maart 2021 staat dat in de woning € 436,11 aan brief- en muntgeld is aangetroffen, evenals 9,43 g cocaïne, 18,01 g heroïne en 4 XTC-pillen. Daarnaast werden in de woning versnijdingsmesjes, een grote zak met sealbags, Black & White envelopjes en een grammenweegschaal aangetroffen. Verder werd in de woning een oude en simpele mobiele telefoon aangetroffen die volgens de politie doorgaans als ‘dealtelefoon’ wordt gebruikt.
Wat heeft de burgemeester besloten?
2.       De burgemeester heeft met het besluit van 29 juni 2021 besloten om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet en overeenkomstig de Beleidsregel Handhaving Opiumwet bij drugs in woningen en lokalen voor twaalf maanden te sluiten. Het geopend blijven van de woning levert volgens de burgemeester - kort samengevat - een ernstig gevaar op voor de openbare orde en veiligheid. In het belang van het herstel van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving, acht hij het nodig de bekendheid dat in en/of via de woning harddrugs worden verhandeld, volledig te laten ophouden door de onmiddellijke sluiting. De belangen van [wederpartij] wegen volgens de burgemeester niet op tegen de hiervoor benoemde belangen. Het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar heeft de burgemeester met zijn besluit van 10 november 2021 ongegrond verklaard. De woning is feitelijk gesloten geweest vanaf 24 augustus 2021.
Oordeel van de rechtbank en het hoger beroep van de burgemeester
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester de gevolgen van de sluiting voor [wederpartij] onvoldoende in kaart heeft gebracht en bij zijn besluitvorming heeft betrokken. De burgemeester heeft ook niet kenbaar gemotiveerd waarom de sluiting van een jaar evenredig is. Het besluit is volgens de rechtbank daardoor onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. Gelet daarop heeft de rechtbank de burgemeester opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De burgemeester heeft tegen dat oordeel hoger beroep ingesteld en betoogd dat hij wel alle belangen van [wederpartij] heeft meegewogen in zijn besluit van 10 november 2021 en dat hij dat besluit voldoende heeft gemotiveerd. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft de burgemeester zijn hoger beroep ingetrokken. Dat betekent dat de Afdeling daar geen oordeel meer over zal geven.
Het besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank
4.       Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft de burgemeester op 7 februari 2023 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Dit besluit wordt van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dat betekent dat de Afdeling een oordeel zal geven over dit besluit, omdat [wederpartij] het met dit besluit niet eens is. Zie artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De burgemeester heeft het bezwaar alsnog gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2021 herroepen en de sluitingsduur van de woning in aansluiting op nieuwer beleid vastgesteld op zes maanden. Volgens de burgemeester heeft [wederpartij] verwijtbaar gehandeld door vanuit zijn woning in drugs te handelen. Zijn woning is daardoor in het criminele circuit bekend als drugspand. [wederpartij] heeft daarnaast tientallen delicten op zijn naam staan, waaronder Opiumwetdelicten. De woning ligt verder in een wijk die met drugsproblematiek kampt. In de persoonlijke omstandigheden die [wederpartij] naar voren heeft gebracht, ziet de burgemeester geen aanleiding om tot een kortere sluiting over te gaan of te volstaan met een waarschuwing. [wederpartij] is medisch niet gebonden aan de woning en uit de door [wederpartij] aangeleverde informatie blijkt ook niet dat het verlies van de woning leidt tot verergering van zijn psychische klachten. De burgemeester heeft [wederpartij] gewezen op de mogelijkheden voor vervangende woonruimte bij onder andere dnoDoen, maar die mogelijkheid heeft [wederpartij] niet onderzocht. Verder is de burgemeester op 22 juni 2021 door Woonwaard geïnformeerd dat de huurovereenkomst de dag daarvoor gerechtelijk was ontbonden. Zijn besluit tot het sluiten van de woning had daarom geen invloed op de ontbinding van de huurovereenkomst. De burgemeester wist dat [wederpartij] een periode geen nieuwe huurovereenkomst zou kunnen aangaan. Ten slotte heeft de burgemeester de situatie van de zoon van [wederpartij] meegewogen. Een schriftelijke omgangsregeling ontbreekt echter en tijdens de sluiting heeft [wederpartij] ook een periode in detentie gezeten zodat omgang met zijn zoon ook zonder sluiting lastiger zou zijn, aldus de burgemeester.
Waarom is [wederpartij] het niet eens met het besluit?
5.       [wederpartij] is het niet eens met het besluit van 7 februari 2023. Hij verwijst daarvoor naar wat de rechtbank heeft overwogen en betoogt dat de burgemeester zijn nieuwe besluit opnieuw niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De burgemeester heeft verzuimd om het nodige gewicht te geven aan het feit dat de gevolgen van de sluiting voor hem onvoldoende in kaart zijn gebracht. [wederpartij] heeft psychische problemen en is afhankelijk van verdovende middelen. Hij loopt voortdurend het risico dat hij bij tegenslagen en grote spanningen in een psychose raakt. Als de burgemeester met een minder ingrijpende maatregel had volstaan, dan was Woonwaard niet overgegaan tot buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 7:231, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Woonwaard heeft al bij brief van 4 mei 2021 van die mogelijkheid gebruikgemaakt door de huurovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden met ingang van het moment dat de burgemeester zou besluiten de woning te sluiten. De enkele verwijzing naar dnoDoen en Flexwonen en het ‘laatste kans beleid’ van Woonwaard is onvoldoende, zeker gelet op het feit dat hij nergens anders terecht kon. Hij heeft meermaals bij Woonwaard aangeklopt, maar hij kon daar niet terecht. Gelet op zijn Wajong-uitkering kan hij geen vervangende woonruimte vinden. Sinds de sluiting ziet hij ten slotte zijn zoon bijna niet meer.
Beoordeling van het beroep tegen het besluit van 7 februari 2023
6.       In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling verwijst voor deze uitgangspunten daarom naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het beroep.
6.1.    In dit beroep staat enkel nog ter beoordeling of het besluit tot sluiting van 7 februari 2023 evenwichtig is gelet op de gevolgen ervan voor [wederpartij]. De burgemeester heeft de woning in lijn met zijn nieuwe beleidsregel voor zes maanden gesloten. Bij de beslissing om de woning te sluiten diende de burgemeester zich rekenschap te geven van de nadelige gevolgen die [wederpartij] daarvan zou ondervinden. De vraag is of de burgemeester daarin aanleiding had moeten zien om van de sluiting af te zien. Een sluiting met zware nadelige gevolgen voor de betrokken personen is niet per definitie onevenwichtig. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester de gevolgen van de sluiting voor [wederpartij] voldoende in kaart gebracht en in zijn besluit van 7 februari 2023 voldoende betrokken.
6.2.    In beginsel is [wederpartij] zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Gelet op de vereiste evenwichtigheid van de sluiting dient de burgemeester wel te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De burgemeester heeft [wederpartij] gewezen op diverse mogelijkheden voor vervangende woonruimte, waaronder bij dnoDoen en Flexwonen. [wederpartij] heeft die mogelijkheden echter niet onderzocht omdat hij een verslavingsverleden heeft. Zijn verslaving zou volgens hem dan weer aanwakkeren en uit zelfbescherming heeft hij de mogelijkheden bij dnoDoen en Flexwonen daarom niet onderzocht. Dat neemt echter niet weg dat het in beginsel aan [wederpartij] is om vervangende woonruimte te zoeken en dat het voor zijn risico dient te blijven dat hij de mogelijkheden bij dnoDoen en Flexwonen niet heeft onderzocht.
6.3.    In dit geval is de huurovereenkomst van [wederpartij] ontbonden en kan [wederpartij] bij Woonwaard gedurende drie - en bij andere in de buurt liggende woningcorporaties gedurende twee - jaar niet in aanmerking komen voor een nieuwe huurwoning, zoals Woonwaard tijdens de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht. Woonwaard heeft verder toegelicht dat alleen onder bijzondere omstandigheden een uitzondering op dit beleid wordt gemaakt en dat [wederpartij] na twee of drie jaar ook voldoende wachttijd moet hebben opgebouwd om voor een huurwoning in aanmerking te komen. De gevolgen voor [wederpartij] zijn dus groot. Deze omstandigheid hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] een verwijt kan worden gemaakt, omdat hij vanuit zijn woning in drugs handelde. Daarmee heeft hij willens en wetens een risico op ingrijpende gevolgen voor het gebruik van zijn woning in geval van ontdekking genomen. Ook is hij de enige bewoner, waardoor deze gevolgen alleen hem treffen. Het antwoord op de vraag of de ontbinding van de huurovereenkomst het gevolg is van het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten of los daarvan ook tot ontbinding zou zijn overgegaan en of [wederpartij] wel of niet in aanmerking kwam voor het laatste kans beleid van Woonwaard, kan daarom in het midden gelaten worden.
6.4.    Er is geen officiële omgangsregeling voor het contact met zijn zoon. [wederpartij] heeft alleen een verklaring van de moeder van zijn zoon ingebracht, waarin staat dat zij het niet verantwoord acht dat haar zoon zijn vader bezoekt zonder dat hij een eigen woonruimte heeft. Zoals onder 6.2 overwogen, is [wederpartij] voor het ontbreken van eigen woonruimte in beginsel zelf verantwoordelijk. Het verlies van de woning is het gevolg van zijn eigen keuze vanuit de woning in drugs te handelen. De burgemeester heeft terecht overwogen dat het tijdelijk niet mogelijk kunnen zijn van omgang met zijn zoon in een eigen woning niet zodanig zwaar weegt dat de woning niet gesloten had mogen worden.
6.5.    De burgemeester heeft in zijn besluit ten slotte ook de medische situatie van [wederpartij] en de door hem ingebrachte verklaring van zijn huisarts van 1 juni 2021 betrokken. In die verklaring staat - voor zover hier van belang - dat [wederpartij] cocaïne en wiet gebruikt, veel stress ervaart en stemmen in zijn hoofd hoort, die hem opdrachten geven om zichzelf of anderen te verwonden. Hieruit blijkt weliswaar dat [wederpartij] zich in een kwetsbare positie bevindt, maar de burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit die verklaring niet blijkt dat het verlies van woonruimte leidt tot verergering van de psychische klachten. Ook blijkt niet dat hij om medische redenen gebonden is aan de woning. Daarbij heeft de burgemeester waarde mogen hechten aan het feit dat [wederpartij] eerder is doorverwezen naar de forensische psychiatrie, maar dat [wederpartij] daar geen gebruik van heeft gemaakt.
6.6.    Gelet op het voorgaande zijn de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zoals de burgemeester die aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De burgemeester heeft de woning daarom voor zes maanden mogen sluiten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over het beroep
7.       Het beroep is ongegrond.
Overschrijding van de redelijke termijn
8.       In beginsel is de bestuursrechter niet gehouden te toetsen of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden wanneer in hoger beroep niet over de duur van de procedure wordt geklaagd. In dit geval is dit anders, omdat de Afdeling het onderzoek op 28 mei 2024 heeft gesloten. Er was op 28 mei 2024 nog geen overschrijding van de redelijke termijn en deze was, uitgaande van de in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde termijn voor het doen van een schriftelijke uitspraak, ook niet te voorzien, zodat er voor [wederpartij] ook geen reden was daarover te klagen. Daarom beoordeelt de Afdeling ambtshalve of de redelijke termijn is overschreden en beoordeelt zij ambtshalve of een vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend.
8.1.    De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:155, onder 6.2.
8.2.    De burgemeester heeft het door [wederpartij] gemaakte bezwaar op 5 juli 2021 ontvangen. Dat betekent dat de redelijke termijn op die datum is aangevangen.
8.3.    Deze uitspraak is van 16 juli 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn met anderhalve week is overschreden.
8.4.    De Afdeling zal, uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de schadevergoeding voor [wederpartij] vaststellen op een bedrag van € 500,00, als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade.
8.5.    De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:176, onder 5.1.
8.6.    De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de Afdeling toe te rekenen. De Afdeling zal daarom de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) veroordelen tot betaling van € 500,00 aan [wederpartij] als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade.
Proceskosten
9.       De burgemeester moet de proceskosten van [wederpartij] in verband met het ingetrokken hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Alkmaar van 7 februari 2023, kenmerk 221743, ongegrond;
II.       veroordeelt de burgemeester van Alkmaar tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [wederpartij] een schadevergoeding van € 500,00 te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025
960