ECLI:NL:RVS:2025:3396

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
202406210/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Ecodorp Milhezerweg in Deurne met betrekking tot agrarische bedrijfsvoering

Op 23 juli 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Ecodorp Milhezerweg ong. Deurne". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Deurne op 2 juli 2024, maakt de realisatie van 24 woningen mogelijk in het buitengebied van Deurne, op initiatief van CPO Allemansland. Een appellant, eigenaar van agrarische gronden grenzend aan het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat de woningbouw zijn agrarische bedrijfsvoering zal beperken. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 april 2025, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en deskundigen, en de raad werd vertegenwoordigd door hun advocaat en deskundigen.

De Afdeling oordeelde dat de raad onvoldoende had gemotiveerd dat de afstand van 15 meter tussen de agrarische gronden van de appellant en de geplande woningen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling stelde vast dat er geen deugdelijke motivering was voor deze afstand, en dat er een zorgvuldig onderzoek naar de gevolgen van de woningbouw voor de gebruiksmogelijkheden van de agrarische percelen van de appellant had moeten plaatsvinden. De raad werd opgedragen om binnen 26 weken de gebreken in het besluit te herstellen en de uitkomst van het onderzoek te delen met de betrokken partijen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral wanneer deze invloed hebben op bestaande agrarische bedrijfsvoering. De Afdeling heeft de raad opgedragen om de relevante wettelijke regels en de belangen van de appellant in de belangenafweging mee te nemen bij het nemen van een nieuw besluit.

Uitspraak

202406210/1/R2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend en gevestigd in Deurne (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Ecodorp Milhezerweg ong. Deurne" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en CPO Allemansland hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 april 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. S. Oord, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.M.T. Willems, bijgestaan door  mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen en J. Wildschut, deskundige, zijn verschenen. Verder is daar CPO Allemansland, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. L. Hoeben, advocaat in Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 15 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan maakt op initiatief van CPO Allemansland een collectieve woonvorm mogelijk in het buitengebied van Deurne. Het initiatief omvat de realisatie van 24 woningen aan een erf met gemeenschappelijke gebouwen in een open erfinrichting.
3.       [appellant] is eigenaar van agrarische gronden die grenzen aan het plangebied. De woningbouwlocatie ligt ten zuidwesten van zijn gronden, waar het telen van gewassen is toegestaan. Het bestemmingsplan maakt mogelijk dat op een afstand van 15 meter van zijn gronden woningen worden gerealiseerd. [appellant] kan zich niet met het bestemmingsplan verenigen, omdat hij vreest daardoor in zijn agrarische bedrijfsvoering te worden beperkt. Volgens het "Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021" was voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan op de planlocatie ook al woningbouw mogelijk. Aan de oostzijde van het plangebied verkleint de afstand tussen de woonbestemming en de agrarische gronden echter van 25 meter tot 15 meter.
3.       De relevante wettelijke regels zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De gronden van het beroep
Over de benaming van het bestemmingsplan
5.       [appellant] heeft de beroepsgrond dat het bestemmingsplan in de toepassing "Regels op de kaart" met een onjuiste naam is aangeduid, op de zitting ingetrokken.
De spuitzone
6.       [appellant] betoogt dat de raad zijn standpunt dat hij niet in zijn agrarische bedrijfsvoering wordt beperkt door het plan, onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij verbouwt gewassen op de aangrenzende gronden en daarbij is het noodzakelijk om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Volgens [appellant] had aan het standpunt van de raad dat een afstand van 15 m volstaat tussen zijn agrarische gronden en de woonbestemming, een locatiespecifiek onderzoek ten grondslag moeten worden gelegd. Dat het bestemmingsplan in een windhaag voorziet is volgens [appellant] onvoldoende, omdat de effecten daarvan volgens hem niet inzichtelijk zijn gemaakt.
6.1     Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in het algemeen een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht. Het is mogelijk die afstand te verkleinen tot een afstand van 15 m zoals hier aan de orde, als daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt, die is gebaseerd op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:855).
6.2     De raad heeft ter motivering van het besluit gewezen op de regeling over de landschappelijke inpassing in de artikelen 3.1, aanhef en onder f, en 6.4.3 van de planregels, gelezen in verbinding met bijlage 2 bij de planregels, het rapport "Landschappelijke inpassing, ecodorp Allemansland" van BRO van mei 2024 (hierna: het Landschapsplan). De op die wijze geregelde landschappelijke inpassing biedt volgens de raad een robuuste groene afscherming die de afstand van 15 m tussen de agrarische gronden en de woonbestemming rechtvaardigt.
De raad heeft ter motivering verder de "Notitie locatiespecifiek onderzoek gewasbeschermingsmiddelen" van 14 januari 2025 en de "Aangepaste Notitie locatiespecifiek onderzoek gewasbescherming 14-01-2025" van 6 maart 2025 van Adromi Groep in het geding gebracht.
Namens de raad is op de zitting medegedeeld dat ervan uit moet worden gegaan dat alleen het onderzoek van 6 maart 2025 (hierna: het onderzoek) aan het besluit ten grondslag is gelegd.
6.3     Het onderzoek dateert van na het besluit van 2 juli 2024. Omdat aanvankelijk aan het besluit geen op de locatie toegesneden onderzoek ten grondslag is gelegd terwijl dat wel nodig was, heeft de raad niet zorgvuldig onderzocht en niet deugdelijk gemotiveerd dat de afstand van 15 m in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1973).
Het besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De Afdeling beoordeelt hierna met inachtneming van het onderzoek, of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
6.4     De conclusie in het onderzoek is dat de regeling over de landschappelijke inpassing in het bestemmingsplan voldoet om een goed woon- en leefklimaat bij de woningen te garanderen. Volgens het onderzoek voorziet het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting in de aanplant en het in stand houden van bosschage met een minimale breedte van 15 m, bestaande uit een combinatie van opgaande vegetatie en ondergroei, die voldoende vegetatiedichtheid biedt voor afscherming voor eenjarige laagblijvende teelten tot een spuithoogte van 1,5 m. De verplicht aan te leggen bosschage biedt zowel een bufferafstand als een afscherming die, gelet op de breedte van 15 m, voldoende is om het risico op blootstelling aan drift bij de woningen te minimaliseren. De raad stelt zich daarom op het standpunt dat [appellant] door het plan niet in zijn agrarische bedrijfsvoering wordt beperkt.
6.5     Bij de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet niet alleen rekening worden gehouden met de bestaande situatie, maar met de maximale planologische mogelijkheden van het plan dat geldt voor de omliggende agrarische gronden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2340, r.o. 7.5).
6.6     Voor de gronden van [appellant] geldt een ruime agrarische bestemming. De bestemming "Agrarisch" die voor deze gronden geldt volgens het "Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021", maakt ter plaatse verschillende agrarische bedrijven mogelijk, waaronder een (vollegronds)teeltbedrijf. Ook is volgens de bestemmingsomschrijving "agrarisch grondgebruik" mogelijk, dat in het plan wordt omschreven als "het bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen (…)." Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt in het plan niet uitgesloten of beperkt.
6.7     De Afdeling is van oordeel dat [appellant] terecht voordraagt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de maximale planologische mogelijkheden voor de agrarische gronden van [appellant]. Ook in het onderzoek van Adromi is daarmee geen rekening gehouden. Dit wordt als volgt toegelicht.
In de schriftelijke uiteenzetting heeft de raad gesteld dat de gronden worden gebruikt voor de teelt van mais en gras en dat, omdat aan [appellant] op 25 april 2024 nog een omgevingsvergunning is verleend voor de herbouw van een jongveestal, omschakeling naar een andersoortige agrarische bedrijfsvoering niet voor de hand ligt. Volgens de raad is verandering van het bestaande agrarische gebruik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten en hoefde daarom geen rekening te worden gehouden met de maximale planologische mogelijkheden, maar slechts met het grondgebruik dat de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden en nog steeds plaatsvindt volgens de raad. Bij de teelt van mais en gras wordt één keer per jaar neerwaarts gespoten.
In het onderzoek van Adromi wordt in paragraaf 5.2 van het onderzoek, getiteld "Relevante teeltsituaties", ook opgemerkt dat omdat op de gronden enkel sprake is van langjarig aan veeteelt gerelateerd agrarisch gebruik, het niet voor de hand ligt dat sprake zal zijn van een teeltwisseling naar bijvoorbeeld boomgaard of boomteelt. In paragraaf 2.6.3 van het rapport staat: "In de gegeven omstandigheden kan akkerbouw en andere eenjarige teelt welke uitsluitend neerwaarts gespoten wordt, als representatieve invulling van de planologische situatie worden beschouwd".
Hoewel [appellant] de bevinding in het onderzoek dat hij al lange tijd alleen mais en gras heeft geteeld op de gronden niet heeft bestreden, heeft hij gesteld dat het voor hem noodzakelijk is dat wisselteelt mogelijk blijft. Aardappelteelt moet volgens hem in ieder geval mogelijk blijven, ook omdat hij, zoals hij op de zitting heeft gesteld, sinds 2023 gehouden is tot wisselteelt, op grond van nieuw Gemeenschappelijk EU-Landbouwbeleid.
Daargelaten of dit laatste een daadwerkelijke verplichting voor [appellant] inhoudt, is naar het oordeel van de Afdeling niet uitgesloten dat op de gronden van [appellant] gewassen kunnen worden geteeld of gekweekt, waarbij een ander gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt gemaakt dan bij de teelt van mais of gras. Bij aardappelteelt wordt, naar [appellant] op de zitting onweersproken heeft gesteld, circa 15 keer per jaar neerwaarts gespoten. De raad heeft op de zitting gesteld dat het onwaarschijnlijk is dat op de gronden van [appellant] aardappelteelt zal plaatsvinden, en dat dit gebruik niet behoort tot de representatieve planologische mogelijkheden. De raad zou een dergelijk veranderd gebruik, gelet op de vaststelling van het plan, indien nodig ook actief willen tegengaan, eventueel door middel van het nemen van een voorbereidingsbesluit.
Voor zover de raad bij zijn standpunt dat niet met de maximale planologische mogelijkheden rekening hoefde te worden gehouden, de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) heeft betrokken, overweegt de Afdeling dat dat geen vergelijkbare situatie was. In die zaak was een uitzonderingssituatie aan de orde waarin de aangrenzende agrarische gronden gebruikt werden voor een veehouderij die recent nog had uitgebreid. De Afdeling achtte het in dat geval om verschillende redenen zodanig onwaarschijnlijk dat het bestaande gebruik van de aangrenzende gronden voor een veehouderij zou worden gewijzigd in het telen van gewassen met gewasbestrijdingsmiddelen, dat de raad daar redelijkerwijs geen rekening mee hoefde te houden.
De uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1692) waar de raad ook naar heeft verwezen, gaat over een vergelijkbare uitzonderingssituatie.
Evenals in de uitspraak van 14 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2439, ov. 82.3) is de Afdeling in deze zaak echter van oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat ook hier van zo een uitzonderingssituatie sprake is. Het enkele feit dat [appellant] geen concrete voornemens kenbaar heeft gemaakt voor een wijziging van de teelt of beëindiging van het bedrijf is daarvoor niet voldoende. Het verschil met de door de raad genoemde zaken is dat daarin concrete gegevens aan de orde waren die rechtvaardigden dat ervan uit werd gegaan dat het bestaande gebruik niet in een voor de spuitzone relevant ander gebruik zou worden gewijzigd. Daarbij betrekt de Afdeling het feit dat de aan het plan grenzende gronden van [appellant] ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan ook al werden gebruikt voor het telen van bepaalde gewassen.
Voor zover de raad op de zitting nog heeft gesteld dat in het onderzoek van Adromi gelet op paragraaf 2.6.3, wel rekening is gehouden met onder meer aardappelteelt, is dat, daargelaten of dit juist is, niet in overeenstemming met het hiervoor vermelde standpunt van de raad over de planologische mogelijkheden voor de gronden van [appellant] waarvan bij de vaststelling van het bestemmingsplan is uitgegaan, en over de wenselijkheid van aardappelteelt op gronden direct grenzend aan het plangebied in het bijzonder. De raad heeft niet betwist dat het onderzoek van Adromi hoe dan ook niet gebaseerd is op het bestaan van elke vorm van teelt op de aangrenzende agrarische percelen.
6.8     [appellant] betoogt op grond van het voorgaande ook terecht dat het onderzoek van Adromi onvoldoende grond geeft voor de conclusie dat de regeling over de landschappelijke inpassing in de artikelen 3.1 onder f, en 6.4.3 van de planregels, gelezen in verbinding met het Landschapsplan, bij de voorziene afstand van 15 m voldoet voor een voldoende afschermende werking.
Naast dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden, is in het onderzoek ook miskend dat in die planregeling de gestelde breedte van 15 m van het aan te leggen bosperceel niet deugdelijk is vastgelegd. De regeling bevat met betrekking tot de breedte van de groenvoorziening van 15 m geen voorschrift, noch wordt deze breedte in de tekst van het Landschapsplan genoemd. De Afdeling acht het in dit geval onvoldoende dat deze breedte, zoals de raad op de zitting heeft gesteld, uit een in het Landschapsplan opgenomen afbeelding moet worden afgeleid, omdat blijkens de bedoelde afbeelding, te weten bijlage 1 bij het Landschapsplan, niet buiten twijfel is dat aan de zijden van de aangrenzende gronden van [appellant] overal aan een breedte van 15 m wordt voldaan.
Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit het onderzoek ook onvoldoende dat de in het Landschapsplan voorziene bosschage niet alleen afscherming biedt voor de in paragraaf 2.2 van het onderzoek relevant geachte eenjarige laagblijvende teelten tot een spuithoogte van 1,5 m, maar ook voor andere vormen van teelt die uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden op de aangrenzende gronden van [appellant] kunnen plaatsvinden.
Overigens vermeldt paragraaf 2.3 van de plantoelichting onder het kopje ‘Inpassingsmaatregelen’ dat het voor een sterke relatie met het omliggende landschap van belang is dat de achterzijde van het terrein, waarmee de aan de gronden van [appellant] grenzende oostzijde wordt bedoeld, een open karakter blijft behouden. Daarom worden daar volgens de toelichting "alleen enkele bomen en struwelen aangeplant". Hoewel het gaat om de toelichting en niet om het plan zelf, draagt ook dit bij aan twijfel of volgens het plan daadwerkelijk in een robuuste groene afscherming met een breedte van 15 m is voorzien.
6.9     Op grond van wat hiervoor onder 6.4 tot en met 6.8 is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 2 juli 2024.
Definitieve geschilbeslechting, de beroepsgrond over een onderhoudszone langs de scheidingssloot
7.       [appellant] heeft ook betoogd dat het bestemmingsplan ten onrechte aan de oostzijde van het plangebied niet voorziet in een vrije onderhoudsstrook voor de sloot die zijn percelen en het plangebied van elkaar scheidt.
De Afdeling zal, ondanks het hiervoor al gegeven oordeel, in het kader van een definitieve geschilbeslechting, ook op deze beroepsgrond ingaan.
7.1     De Afdeling volgt hierover het standpunt van de raad, dat het gaat om een zogenoemde B-waterloop, waarvoor een dergelijke onderhoudsstrook niet verplicht is. [appellant] heeft zich op de zitting ook bij dit standpunt van de raad aangesloten, maar stelt dat het, gelet op de ter plaatse voorziene inrichting onduidelijk is of er aan de zijde van het plangebied voldoende ruimte zal zijn om het vereiste onderhoud uit te voeren.
7.2     Artikel 2.1 van de Onderhoudsverordening waterschap Aa en Maas 2024, gelezen in verbinding met artikel 4, zesde lid, onder a, van de Nota legger waterschap Aa en Maas 2024, bepaalt dat het gewoon en het buitengewoon onderhoud aan het natte en droge profiel van B-waterlopen geschiedt door de aangelande.
De Afdeling ziet met de raad geen reden om op voorhand aan te nemen dat aan de oostzijde van het plangebied geen onderhoud aan de sloot kan worden verricht. Daarmee kan bij de aanleg van de groene inrichting rekening worden gehouden. Daarbij geldt wel dat een te treffen voorziening daarvoor niet ten koste mag gaan van de vereiste ruimte voor een voldoende afschermende werking van de groene afscheiding tussen het plangebied en de gronden van [appellant]. Daarnaast bestaat voor [appellant] de mogelijkheid om het Waterschap om handhaving te verzoeken als aan de zijde van het plangebied niet aan de onderhoudsplicht wordt voldaan.
Het betoog slaagt niet.
Tussenuitspraak
8.       De Afdeling ziet met het oog op een spoedige beslechting van het geschil aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad moet daartoe:
- Met inachtneming van de overwegingen 6.1 en 6.7 onderzoek doen naar de gevolgen van de in het bestemmingsplan voorziene woningbouw voor de gebruiksmogelijkheden van de aan het plangebied grenzende percelen van [appellant], kadastraal bekend als de nummers 325, 326 en 638, deze gevolgen alsnog op juiste wijze in de belangenafweging betrekken en indien mogelijk alsnog toereikend motiveren dat het plan op dit punt in een goede ruimtelijke ordening voorziet, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit nemen;
- Met inachtneming van overweging 6.8 een gewijzigd besluit nemen waarin de in aanmerking te nemen minimale breedte en voldoende afschermende werking van de aan te leggen en in stand te houden groene inrichting/afscherming aan de zijden van de gronden van [appellant] deugdelijk is vastgelegd.
9.       De raad dient de Afdeling en andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
10.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Deurne op:
- om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 8, de daar omschreven gebreken te herstellen;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of een nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bolleboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
641
BIJLAGE
"Herstelbestemmingsplan Buitengebied Deurne 2021"
Artikel 3 Agrarisch:
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
1.       binnen ieder bouwvlak een (vollegronds)teeltbedrijf is toegestaan;
2.       uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' een glastuinbouwbedrijf is toegestaan;
3.       uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij, niet zijnde een geiten- en/of schapenhouderij, een pelsdierhouderij of een overige veehouderij, is toegestaan;
4.       uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overige veehouderij' een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, een geiten- en/of schapenhouderij of een pelsdierhouderij, is toegestaan;
5.       uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pelsdierhouderij' een pelsdierhouderij is toegestaan;
6.       uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geiten- / schapenhouderij' een geiten- en/of schapenhouderij is toegestaan;
7.       uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geitenhouderij' een geitenhouderij is toegestaan;
8.       uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schapenhouderij' een schapenhouderij is toegestaan;
9.       uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch bedrijf' een overig agrarisch bedrijf is toegestaan waarbij geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' tevens een paardenhouderij is toegestaan;
10.     uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - minipaardenhouderij’ een houderij in minipaarden is toegestaan;
b.       agrarische kenniscentra;
c.       buitengebied gebonden en niet-agrarische nevenactiviteiten ter plaatse van de aanduidingen zoals opgenomen in de tabel in 3.5.4;
d.       statische opslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijfsgebouw';
e.       agrarisch grondgebruik;
f.        bedrijfswoningen;
g.       aan-huis-verbonden beroepen;
h.       ondergeschikte detailhandel in agrarische producten;
i.        behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
j.        waterhuishoudkundige doeleinden;
k.       extensief recreatief medegebruik;
l.        nutsvoorzieningen;
m.      een antennemast voor mobiele telefonie ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
n.       hobbymatig en/of agrarisch gebruik bij een woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' en 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 2';
o.       mestbewerking is alleen toegestaan ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest;
met daarbij behorende:
p.       perceelsontsluitingen;
q.       tuinen, erven en verhardingen;
alsmede voor:
r.        het behoud en de bescherming van rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument'.
Artikel 1, onder 11:
Agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:
a.       een (vollegronds)teeltbedrijf;
b.       een glastuinbouwbedrijf;
c.       een veehouderij;
d.       een overig agrarisch bedrijf.
a (vollegronds)teeltbedrijf
een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
(…).
Artikel 1, onder 11a:
Agrarisch grondgebruik:
Het bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen en/of het weiden van dieren alsmede het gebruik van gronden voor het weiden van hobbymatig gehouden dieren.
Bestemmingsplan "Ecodorp, Milhezerweg ong. Deurne"
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       groenvoorzieningen;
b.       landschappelijke inpassing;
c.       een kabel- en leidingenstrook;
d.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e.       gemeenschappelijke voorzieningen in de vorm van speelvoorzieningen, moestuin, dierenverblijf en dierenweide ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - gemeenschappelijke voorziening';
f.        ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' de landschappelijke inpassing van de woningen en bijbehorende infrastructuur, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in Bijlage 2 Landschapsplan bij de regels en overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4.3.
Artikel 6.4.3 Voorwaardelijke verplichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing':
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de woningen en de ontmoetingsruimte conform de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' is alleen toegestaan indien de landschappelijke inpassing, conform Bijlage 2 Landschapsplan bij deze regels, is uitgevoerd binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan en vervolgens duurzaam in stand wordt gehouden met het daarbij benodigde beheer en onderhoud.
Onderhoudsverordening waterschap Aa en Maas 2024
Artikel 2.1, eerste lid:
Onderhoudsplichtigen zijn degenen die in de legger of in hoofdstuk 4 in deze verordening, tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.
Tweede lid:
Onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig zijn functie.
Nota legger waterschap Aa en Maas 2024
Artikel 4, zesde lid, onder a: Onderhoudsplichtigen
Het gewoon en buitengewoon onderhoud aan het natte en droge profiel van B-waterlopen geschiedt door de aangelande.