202404487/1/A2.
Datum uitspraak: 23 juli 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op een verzoek om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade (artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in Zoutelande, gemeente Veere,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Procesverloop
[verzoeker] heeft een verzoek ingediend om de raad te veroordelen tot vergoeding van schade die hij heeft geleden in verband met de wijziging van de bestemming van zijn perceel.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 16 mei 2025, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat in Baarn, en mr. P.I. Izeboud, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [verzoeker] heeft in het najaar van 2002 de woning met bijbehorende perceel aan de [locatie] in Zoutelande gekocht. De levering heeft plaatsgevonden op 24 december 2002. Het perceel had destijds een agrarische bestemming.
2. Op 9 december 2021 heeft [verzoeker] een aanvraag ingediend om de bestemming van het perceel te wijzigen naar een woonbestemming.
3. Bij raadsbesluit van 5 juli 2023 is het bestemmingsplan [naam locatie] te Zoutelande vastgesteld. Bij dit plan heeft het perceel de door [verzoeker] gewenste woonbestemming gekregen.
Verzoek om schadevergoeding
4. In het verzoekschrift heeft [verzoeker] gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het proces van de wijziging van de bestemming van het perceel. Hij is tijdens dit proces, dat vanaf het begin stroef en traag is verlopen, onnodig op kosten gejaagd.
Wettelijk kader
5. In artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit.
6. In artikel 8:90, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het verzoek schriftelijk wordt ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
Bevoegdheid van de Afdeling
7. [verzoeker] heeft het verzoek om schadevergoeding bij de Afdeling ingediend. De Afdeling is, gelet op artikel 8:90, eerste lid, van de Awb, bevoegd om kennis te nemen van dat verzoek, omdat zij ook bevoegd is om in eerste en enige aanleg kennis te nemen van een beroep tegen het raadsbesluit van 5 juli 2023, waarbij het bestemmingsplan [locatie] te Zoutelande is vastgesteld.
Beoordeling van het verzoek om schadevergoeding
8. Niet in geschil is dat het besluit van 5 juli 2023 rechtmatig is. Dat betekent dat er geen onrechtmatig besluit is dat aanleiding zou kunnen zijn om de raad op de voet van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding.
9. [verzoeker] heeft op 9 december 2021 een aanvraag ingediend om de bestemming van het perceel te wijzigen naar een woonbestemming. Gelet op artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Awb, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 3.4, neemt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Dit betekent dat de raad uiterlijk op 9 juni 2022 een besluit had moeten nemen op de aanvraag van [verzoeker].
10. Vaststaat dat het bestemmingsplan [locatie] te Zoutelande niet binnen de in artikel 3:18, eerste lid, van de Awb gestelde termijn is vastgesteld.
11. Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van schade wordt, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2421), aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. 12. Uit artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat voor vergoeding van de door [verzoeker] gestelde schade onder meer is vereist dat er een verband is tussen de gestelde schadeoorzaak en de gestelde schade. Dit oorzakelijk verband (het zogenoemde condicio sine qua non-verband) wordt in dit geval vastgesteld door het maken van een vergelijking tussen de situatie waarin [verzoeker] in werkelijkheid na het raadsbesluit van 5 juli 2023 verkeerde en de hypothetische situatie waarin hij zich zonder de gestelde schadeoorzaak zou hebben bevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3102, onder 13, en het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1334, onder 3.2). 13. De hoofdregel is dat de stelplicht en de bewijslast ter zake van het condicio sine qua non-verband op de benadeelde rusten (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510, onder 3.4). De Afdeling ziet in dit geval geen aanleiding om een uitzondering op de hoofdregel te maken. Dit betekent dat het bewijsrisico voor het ontbreken van het causaal verband bij [verzoeker] ligt, als hij er niet in slaagt te bewijzen dat de gestelde schade het gevolg is van het niet tijdig nemen van een besluit. 14. Volgens [verzoeker] bestaat de schade uit onnodig gemaakte advocaatkosten, kosten voor adviezen van RHO Adviseurs en onterechte aanslagen voor de WOZ-belasting over de periode 2003-2022. De totale schade is gelijk aan een bedrag van € 23.158,86.
15. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde schadeposten in verband staan met het niet tijdig nemen van het besluit door de raad. Uit de toelichting van [verzoeker] op de schadeposten concludeert de Afdeling dat hij de kosten voor de advocaat en RHO Adviseurs hoe dan ook, ook als tijdig was beslist, had gemaakt. De adviezen van RHO Adviseurs waren nodig voor de aanvraag om de bestemming te wijzigen. Hieronder valt het geur- en geluidonderzoek en het schrijven van het wijzigingsverzoek voor de aanvraag. De kosten voor de advocaat heeft [verzoeker], blijkens zijn toelichting, gemaakt voor de juridische aspecten van de aanvraag. Hij heeft ten aanzien van deze kosten niet inzichtelijk gemaakt dat hij de kosten zonder de termijnoverschrijding niet had gemaakt. De beweerdelijk onterechte aanslagen voor de WOZ-belasting zien op de periode 2003-2022, en zijn dus alleen al daarom geen gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit door de raad.
Conclusie
16. De Afdeling wijst het verzoek om schadevergoeding af.
17. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025
452-1067