ECLI:NL:RVS:2025:3726
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 9 april 2025 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 4 januari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De minister van Asiel en Migratie verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing op 18 november 2024 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, advocaat in Arnhem.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.