ECLI:NL:RVS:2025:4213

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
202301548/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanleg van een tweede uitweg en de interpretatie van openbare parkeerplaatsen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen op 22 januari 2021 besloten om een tweede uitweg aan te leggen bij de woning van [partij] in Nuth, naar aanleiding van een melding van [partij]. Dit besluit leidde tot bezwaar van [wederpartij A] en [wederpartij B], die stelden dat de aanleg van de uitweg ten koste zou gaan van een parkeerplaats. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief van 22 januari 2021 volgens hen geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank Limburg oordeelde echter op 3 februari 2023 dat het bezwaar wel ontvankelijk was en vernietigde het besluit van het college, waarbij het de aanleg van de tweede uitweg verbood.

Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 6 augustus 2025 werd het standpunt van het college dat de rechtbank artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Beekdaelen onjuist had uitgelegd, besproken. Het college betoogde dat er geen parkeerplaats verloren ging door de aanleg van de tweede uitweg, terwijl [wederpartij A] en [wederpartij B] stelden dat er feitelijk parkeerruimte verloren ging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanleg van de tweede uitweg inderdaad ten koste ging van een openbare parkeerplaats, en dat het college de aanleg had moeten verbieden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

202301548/1/A3.
Datum uitspraak: 3 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 februari 2023 in zaak nr. 21/1947 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend in Nuth, gemeente Beekdaelen,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2021 heeft het college [partij] gemeld dat het naar aanleiding van zijn melding om een tweede uitweg aan te leggen, deze zelf gaat realiseren.
Bij besluit van 8 juni 2021 heeft het college het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 juni 2021 vernietigd, het besluit van 22 januari 2021 herroepen, de aanleg van de tweede uitweg verboden en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 8 juni 2021.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting van 6 augustus 2025 behandeld, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.J.M. Mobers-Goffin en P.H.J. Kubben, en [wederpartij A] en [wederpartij B] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [partij] heeft op 14 december 2020 bij het college gemeld dat hij een tweede uitweg wil aanleggen bij zijn woning aan de [locatie] in Nuth. Daarop heeft het college bij besluit van 22 januari 2021 gemeld dat het de uitweg voor [partij] gaat aanleggen. Daarbij heeft het college een factuur gevoegd.
1.1.    De tweede uitweg is op 10 en 11 maart 2021 aangelegd. [wederpartij A] en [wederpartij B] zijn het daar niet mee eens. Volgens hen gaat de tweede uitweg ten koste van een parkeerplaats. Daarom had het college de aanleg moeten verbieden. Het college heeft dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 22 januari 2021 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zou zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] gegrond verklaard, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens de rechtbank is de brief van 22 januari 2021 aan te merken als besluit, omdat daaruit volgt dat het college de melding accepteert. Daaruit volgt ook dat het college geen gebruik zal maken van de bevoegdheid om de aanleg van de tweede uitweg te verbieden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:14. Om deze reden heeft de rechtbank het besluit van 8 juni 2021 vernietigd.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het college de aanleg van een tweede uitweg had moeten verbieden. Volgens de rechtbank geeft artikel 2:12, tweede lid, onder d, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Beekdaelen 2021 (hierna: APV) het college geen beslisruimte als de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbaar groen. De rechtbank stelt vast dat de APV geen definitie bevat van een "openbare parkeerplaats". Voor de uitleg van deze term zoekt zij daarom aansluiting bij de rechtspraak en wetgeving over de openbaarheid van een weg. Naar het oordeel van de rechtbank is een openbare parkeerplaats een voor ieder (feitelijk) toegankelijke parkeerplaats. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar rechtspraak van de Afdeling van 20 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC4655, 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1331, en de artikelen 4 en 7 van de Wegenwet. Dit brengt volgens de rechtbank met zich dat als er op straat geparkeerd mag worden, deze plekken als openbare parkeerplaats zijn aan te merken. Het is daarbij niet nodig om de plaatsen van belijning te voorzien. Gelet op de foto’s die zijn overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Het college had de tweede uitweg daarom moeten verbieden. Om die reden heeft de rechtbank het besluit van 22 januari 2021 herroepen, de aanleg van de tweede uitweg verboden en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 8 juni 2021.
Wettelijk kader
3.       Artikel 2:12 van de APV luidt:
"1. Het is toegestaan een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg mits:
a. degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;
b. het college het maken of veranderen van de uitweg niet heeft verboden.
2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:
[…]
d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
[…]"
Hoger beroep
4.       Op de zitting heeft het college medegedeeld dat het de gronden over het besluitkarakter en over zelf in de zaak voorzien, intrekt. Het college wil graag een inhoudelijk oordeel over de vraag of de rechtbank de aanduiding "openbare parkeerplaats" zoals bedoeld in artikel 2:12, tweede lid, onder d, van de APV over de aanleg van een tweede uitweg juist heeft uitgelegd.
4.1.    Het college betoogt dat de rechtbank artikel 2:12 van de APV onjuist heeft uitgelegd. Gelet op de maatvoeringen voor een parkeerplaats binnen de bebouwde kom is er ter plekke maar ruimte voor één parkeerplaats. Die blijft bestaan, ook na het aanleggen van de tweede uitweg. Het college verwijst voor het bepalen van de ruimte voor een parkeerplaats naar maatvoeringen van CROW en de Nederlandse Norm 2443. Er is daarom geen parkeerplaats komen te vervallen, zodat het college de tweede uitweg niet op grond van de APV kon weigeren. De rechtbank heeft ten onrechte parkeerruimte gelijkgesteld aan een openbare parkeerplaats. Bij het realiseren van een uitweg verdwijnt in principe altijd parkeerruimte, als de redenering van de rechtbank wordt gevolgd. Het is beter om dit aan de hand van beschikbare vrije ruimte per casus te beoordelen. De interpretatie van de rechtbank maakt dat de werking van artikel 2:12 van de APV zinloos wordt, aldus het college.
4.2.    [wederpartij A] en [wederpartij B] betogen dat parkeren niet aan auto’s is voorbehouden, dat langs de weg geparkeerd wordt en dat ter plekke feitelijk ruimte is (9,5 meter) voor het parkeren van meer voertuigen. Een deel van die parkeerruimte gaat verloren door de aanleg van een tweede uitweg.
4.3.    Als de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, moet het college de aanleg daarvan verbieden. De Afdeling is het eens met de uitleg die de rechtbank geeft aan artikel 2:12, tweede lid, onder d, van de APV en voegt daar het volgende aan toe. Gelet op het ontbreken van een definitiebepaling in de APV over het begrip ‘openbare parkeerplaats’, doet het niet ter zake wat de afmeting is van een parkeerplaats (volgens de CROW-norm of anderszins) voor een auto en/of dat er al dan niet belijning is aangebracht. Feitelijk kan er geparkeerd worden op alle ruimte langs de [locatie] in Nuth, met wat voor een voertuig dan ook. Door de aanleg van de tweede uitweg vervalt een deel van deze ruimte en daarmee een openbare parkeerplaats. Dat als gevolg van de uitspraak van de rechtbank het in de praktijk lastig zal blijken om een tweede uitweg aan te leggen, maakt dit oordeel niet anders.
4.4.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 69,29;
III.      bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025
1071