ECLI:NL:RVS:2025:4565
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van appellant door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 mei 2025 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant was in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie op 18 april 2025. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Appellant, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 september 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, omdat het geen nieuwe vragen bevatte die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van eerdere uitspraken over vergelijkbare rechtsvragen, zoals de uitspraak van 4 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4255, die betrekking had op de rechtmatigheid van een ophouding na strafrechtelijke detentie. De beslissing werd vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.