ECLI:NL:RVS:2025:4780
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van hoger beroep in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de referent, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 21 november 2024. De referent heeft op 28 juli 2025 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten die zijn opgekomen in verband met de behandeling van het hoger beroep. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de minister, door hangende het hoger beroep alsnog een besluit te nemen, wordt aangemerkt als tegemoetkomen in de zin van de Awb. Dit betekent dat het belang bij een uitspraak op het hoger beroep is vervallen, waardoor de minister in de proceskosten moet worden veroordeeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de minister de proceskosten moet vergoeden, waarbij een wegingsfactor van 0,5 is toegepast, omdat het hoger beroep uitsluitend betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit door de minister.
De uiteindelijke beslissing van de Afdeling is dat de minister van Asiel en Migratie wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 453,50, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.