202304503/1/A3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2023 in zaak nr. 22/2136 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming (thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2021 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 maart 2025, waar [appellant] en een vertegenwoordiger van de minister zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het op deze zaak betrekking hebbende wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft op 14 juni 2021 verzocht om afgifte van een VOG voor de functie van ‘gezichtsbepalend persoon en voorzitter van de stichting Viruswaarheid.nl’ met als doel dat die stichting door de Belastingdienst kan worden aangewezen als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI). De minister heeft de aanvraag afgewezen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: de beleidsregels 2018) en het algemene screeningsprofiel met het risicogebied ‘aansturen organisatie’. Uit het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: JDS) is naar voren gekomen dat [appellant] binnen de terugkijktermijn van vier jaren bij strafbeschikking van 14 april 2021 een boete heeft gekregen voor overtreding van de Wet openbare manifestaties, en er daarnaast een strafzaak loopt waarin hij wordt verdacht van opruiing op 10 oktober 2020. De rechtbank heeft het tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing ingestelde beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Hoger beroep en beoordeling
3. [appellant] betoogt dat zijn hoger beroep gegrond moet worden verklaard omdat de uitspraak van de rechtbank niet is ondertekend vanwege verhindering van zowel de voorzitter als de griffier. Ingevolge artikel 8:77, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt de uitspraak ondertekend door de voorzitter en de griffier. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4786, onder 8.2, biedt deze bepaling de mogelijkheid om bij verhindering de uitspraak niet te ondertekenen en dit te vermelden in de uitspraak, zoals ook is gebeurd in de uitspraak van de rechtbank. Voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank nietig is, bestaat dan ook geen grond. Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
4. [appellant] voert aan dat andere actiegroepen zoals Extinction Rebellion wel een ANBI-status hebben gekregen, en Viruswaarheid.nl niet. De Afdeling begrijpt dit betoog als een beroep op het gelijkheidsbeginsel bij de afgifte van een VOG. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van gelijke gevallen die ten onrechte ongelijk zijn behandeld. [appellant] heeft echter niet onderbouwd waarom die andere gevallen op relevante aspecten gelijk zijn aan zijn geval.
Het betoog slaagt niet.
Het objectieve criterium
5. Ingevolge artikel 35 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) weigert de minister de afgifte van een VOG indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd, in de weg zal staan.
5.1. Volgens paragraaf 3.2 van de beleidsregels 2018 is aan het zogenoemde objectieve criterium voldaan als justitiële gegevens ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen die, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. De afgifte van een VOG wordt dan in beginsel geweigerd. De minister mag zijn beoordeling op grond van paragraaf 3.2.1 onder meer baseren op relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, de inhoud van een dagvaarding en beleidssepots.
De justitiële gegevens waarop de minister zich in dit geval heeft gebaseerd zijn een strafbeschikking van 14 april 2021 tegen [appellant] voor het overtreden van de Wet openbare manifestaties op 19 december 2020, en een lopende strafzaak tegen hem voor opruiing op 10 oktober 2020.
5.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Daartoe voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is voldaan aan het objectieve criterium. Volgens [appellant] mocht de minister de in het JDS vermelde strafbare feiten niet bij de beoordeling betrekken. Hij heeft daartoe op de zitting bij de Afdeling aangevoerd dat hij bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2024 ECLI:NL:RBDHA:2024:10327 is vrijgesproken van de opruiing op 10 oktober 2020, waarop de minister de weigering van de VOG had gebaseerd. Volgens [appellant] heeft de minister dat feit daarom ten onrechte bij de beoordeling betrokken. Daarnaast heeft [appellant] er op gewezen dat de strafbeschikking van 14 april 2021 op 21 april 2023 is ingetrokken. 5.3. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2623) kan, indien een bestuursorgaan vooruitlopend op het oordeel van de strafrechter feiten uit een strafdossier aan een besluit ten grondslag legt, de uitkomst van de strafzaak nader licht werpen op die feiten. Een latere uitspraak van de strafrechter over die feiten is namelijk een bewijsstuk over de feiten waarop het besluit is gebaseerd. De minister baseert zijn besluit onder meer op de in het JDS vermelde gegevens. Wanneer hij zijn besluit baseert op een in het JDS vermeld strafbaar feit, houdt dat een aanname in dat de aanvrager een strafbaar feit heeft gepleegd of vermoedelijk heeft gepleegd. Indien de betrokkene de vermelding uit het JDS gemotiveerd betwist, bijvoorbeeld door te wijzen op een in beroep of hoger beroep gegeven vrijspraak, zal de minister nader moeten motiveren waarom desondanks sprake was van een redelijke verdenking van een strafbaar feit (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2536). 5.4. De minister heeft de weigering van de afgifte van de VOG gebaseerd op in het JDS geregistreerde gegevens over verdenkingen ten aanzien van [appellant] van opruiing en van het niet voldoen aan de Wet openbare manifestaties. Zoals [appellant] terecht aanvoert is hij op 4 juli 2024 door de strafrechter vrijgesproken van opruiing. Daarom had de minister moeten motiveren waarom nog steeds sprake is van een redelijke verdenking van dat feit. Omdat de minister dat niet nader heeft gemotiveerd komt de Afdeling tot het oordeel dat de minister ten onrechte de in het JDS vastgelegde gegevens over die opruiing bij de beoordeling heeft betrokken.
De minister heeft de weigering van de afgifte van de VOG mede gebaseerd op de strafbeschikking van 14 april 2021, wegens een overtreding op 19 december 2020 van de Wet openbare manifestaties. Naar aanleiding van het verzet tegen de strafbeschikking is deze op 21 april 2023 ingetrokken, omdat het feit waarvan [appellant] verdacht werd te oud was. De strafbeschikking in de zaak van de broer van [appellant], voor eenzelfde overtreding op 19 december 2020, is evenwel na verzet ingetrokken omdat er onvoldoende bewijs was. De minister heeft niet nader gemotiveerd waarom de weigering van de afgifte van de VOG mede gebaseerd kon blijven worden op de strafbeschikking van [appellant]. Nu de minister dat niet heeft gemotiveerd kon de strafbeschikking niet bij de beoordeling van de VOG betrokken worden.
Het betoog slaagt. Dat brengt mee dat de gronden van [appellant] over het zogenoemde subjectieve criterium, dat zijn belang bij het verkrijgen van een VOG zwaarder zou moeten wegen dan een daaruit voortvloeiend risico voor de samenleving, geen bespreking meer behoeven.
Slotsom
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 23 maart 2022 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met het vereiste van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De minister wordt opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van wat daarin is overwogen. Met het oog op een efficiënte beslechting van het geschil zal de Afdeling bepalen dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2023 in zaak nr. 22/2136;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Rechtsbescherming van 23 maart 2022 met kenmerk 20210616000113;
V. draagt de minister voor Rechtsbescherming op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de minister voor Rechtsbescherming aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
85-1114
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:77, derde lid
De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35, eerste lid
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Artikel 36, eerste lid
Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18.
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a,
1. Voorzover van toepassing worden als justitiële gegevens als bedoeld in de artikelen 2,3,4 en 9 aangemerkt:
a. alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:
1°. de beslissing tot niet vervolgen omdat de persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;
2°. De beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. Indien een aanvraag wordt gedaan ten behoeve van een rechtspersoon, worden ook de relevante justitiële gegevens op naam van ieder van de (on)middellijke bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon meegewogen.
Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag. Ten aanzien van sepots geldt dat alleen sepotbeslissingen die op beleidsmatige gronden zijn genomen (de zogenoemde beleidssepots) in de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken. Sepotbeslissingen die zijn genomen omdat processuele omstandigheden een succesvolle vervolging in de weg staan (de zogenoemde technische sepots) worden niet in de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken.