ECLI:NL:RVS:2025:5060

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
202206292/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om wissing persoonsgegevens van geschorste advocaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een advocaat, aangeduid als [appellant], die verzocht om wissing van zijn persoonsgegevens van een openbare lijst van geschorste advocaten. De algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten had op 22 april 2021 zijn verzoek afgewezen, omdat de publicatie van zijn naam noodzakelijk werd geacht voor de vervulling van een taak van algemeen belang. De advocaat was eerder geschorst voor 26 weken door het Hof van Discipline vanwege ernstige tuchtrechtelijke vergrijpen. Na zijn schorsing heeft hij zich op eigen verzoek laten schrappen van het tableau en is sindsdien niet meer als advocaat werkzaam. Hij stelde dat de publicatie van zijn naam niet langer nodig was, aangezien hij niet meer als advocaat werkt. De rechtbank Midden-Nederland had eerder zijn beroep gegrond verklaard, maar de algemene raad had het bezwaar ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 april 2025 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het gepubliceerd houden van de persoonsgegevens van de appellant gedurende tien jaar noodzakelijk is voor de integriteit van de advocatuur en dat de belangen van de appellant niet opwegen tegen deze noodzaak. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen recht heeft op wissing van zijn persoonsgegevens. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan de appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

202206292/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 22 september 2022 in zaak nr. 21/4051 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de algemene raad).
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2021 heeft de algemene raad een verzoek van [appellant] om wissing van zijn persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2021 heeft de algemene raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De algemene raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.C.D. Grauss, en de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. M. Smit en mr. J.H.M. Huizinga, advocaten in Zoetermeer, zijn verschenen. [appellant] heeft digitaal aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Het wettelijk kader in deze zaak is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] was werkzaam als advocaat. Op 28 augustus 2020 heeft het Hof van Discipline hem bij wijze van tuchtrechtelijke maatregel geschorst voor de duur van 26 weken. Naar aanleiding van de schorsing heeft de secretaris van de algemene raad ingevolge artikel 8b van de Advocatenwet de naam van [appellant] opgenomen in een openbare lijst van geschorste en geschrapte advocaten die is geplaatst op de website van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de lijst). [appellant] heeft zich per 26 september 2020 op eigen verzoek laten schrappen van het tableau en is sinds die datum niet langer als advocaat werkzaam. Hij heeft de algemene raad verzocht om ontkoppeling van de lijst met zoekmachines op internet en om wissing van zijn naam van de lijst op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG). Volgens [appellant] is de publicatie van zijn naam op de lijst niet langer nodig omdat hij niet langer als advocaat werkt.
3.       Op 8 maart 2021 heeft de algemene raad [appellant] laten weten dat een aanpassing is doorgevoerd waardoor de lijst niet meer door Google en andere zoekmachines geïndexeerd kan worden. Het verzoek om wissing heeft de algemene raad met het besluit van 22 april 2021 afgewezen. Het wissen van [appellant]s persoonsgegevens is volgens de algemene raad niet mogelijk, omdat publicatie daarvan nodig is voor de vervulling van een taak van algemeen belang. De algemene raad hanteert de gedragslijn om, naar analogie van artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet, de persoonsgegevens van geschorste advocaten tien jaar na het onherroepelijk worden van de beslissing te wissen, of zoveel eerder als bepaald door de tuchtrechter.
Het hoger beroep
Omvang van het geding
4.       In deze zaak moet onderscheid gemaakt worden tussen het publiceren van persoonsgegevens op de lijst en het gepubliceerd houden daarvan. Ingevolge artikel 8b van de Advocatenwet maakt de secretaris van de algemene raad schriftelijk een lijst openbaar van gegevens over advocaten ten aanzien van wie een beslissing tot het onvoorwaardelijk opleggen van een maatregel tot schorsing of schrapping van het tableau onherroepelijk is geworden. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:111, r.o. 4.5, heeft overwogen, is het publiceren van persoonsgegevens op de lijst van geschorste en geschrapte advocaten nodig om te voldoen aan een wettelijke plicht die op de secretaris rust in de zin van artikel 6, eerste lid, onder c, van de AVG. Dit geldt niet voor het vervolgens op de lijst gepubliceerd houden van die persoonsgegevens. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:569, r.o. 6, is het gepubliceerd houden van persoonsgegevens op de lijst, zodat voor eenieder zichtbaar is dat aan een advocaat een maatregel is opgelegd, een taak van algemeen belang in de zin van artikel 6, eerste lid, onder e, van de AVG.
In deze zaak is alleen nog in geschil of het gepubliceerd houden van de persoonsgegevens van [appellant] gedurende tien jaar in strijd is met de AVG en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Is er een wettelijke grondslag voor de verwerking?
5.       [appellant] voert aan dat het gepubliceerd houden van zijn persoonsgegevens op de lijst op grond van artikel 8b van de Advocatenwet geen wettelijke grondslag kent en daardoor in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De termijn van tien jaar volgt namelijk niet uit de tekst van artikel 8b van de Advocatenwet, en is dus niet bij wet voorzien in de zin van artikel 8 EVRM.
5.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1387, r.o. 5, heeft de AVG tot doel eenieders recht op eerbieding van zijn privéleven en zijn communicatie en het recht op bescherming van zijn persoonsgegevens, zoals neergelegd in artikel 7 en 8 van het EU-Handvest, te beschermen. De rechten van artikel 7 van het EU-Handvest corresponderen met de rechten die in artikel 8 van het EVRM zijn gewaarborgd. Artikel 8 van het EU-Handvest is gebaseerd op artikel 8 van het EVRM. Ingevolge artikel 6, derde lid, van de AVG, artikel 8, tweede lid, van het EU-Handvest, en artikel 8, tweede lid, van het EVRM, moet er een wettelijke grondslag zijn voor de verwerking van persoonsgegevens.
5.2.    Artikel 8b van de Advocatenwet biedt een wettelijke grondslag voor het gepubliceerd houden van persoonsgegevens op de lijst. Dat artikel schrijft niet voor hoe lang het gepubliceerd houden van de gegevens duurt. De algemene raad heeft met zijn vaste gedragslijn, in het geval van geschorste advocaten, de duur beperkt tot tien jaar vanaf het onherroepelijk worden van de beslissing, of zoveel eerder als bepaald door de tuchtrechter. Dat de termijn niet in de wettelijke bepaling genoemd is, maakt niet dat een wettelijke grondslag voor het gepubliceerd houden van [appellant]s gegevens ontbreekt. Er is dus geen sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM.
5.3.    Het betoog slaagt niet.
Heeft [appellant] recht op wissing van zijn persoonsgegevens?
6.       [appellant] heeft verzocht om wissing van zijn persoonsgegevens op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG, omdat hij geen advocaat meer is en het gepubliceerd houden van zijn persoonsgegevens dus niet langer noodzakelijk is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG. Verder voert [appellant] aan dat de verwerking van zijn persoonsgegevens niet evenredig is omdat de algemene raad ook kan volstaan met een kortere publicatieduur dan tien jaar. De algemene raad had moeten motiveren waarom een termijn van bijvoorbeeld acht of zes jaar minder passend is. Daarnaast wordt [appellant] door het gepubliceerd houden van zijn persoonsgegevens op de lijst onevenredig benadeeld. Hij lijdt namelijk reputatieschade als gevolg van de publicatie, doordat ook in de landelijke media is geschreven over zijn schorsing. Ook zijn er klachten tegen hem ingediend.
- Is de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk voor de doelen waarvoor zij verwerkt worden?
6.1.    Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de AVG, heeft de betrokkene recht op wissing van zijn gegevens als deze niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt, of als deze onrechtmatig zijn verwerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4603, r.o. 4.4) kan de verwerking van persoonsgegevens onder de AVG rechtmatig zijn als die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang. Daarvoor moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt welbepaald en uitdrukkelijk omschreven is. Verder moet worden beoordeeld of met de aan de orde zijnde verwerking van de persoonsgegevens ook het betreffende doel wordt bereikt. Daarbij moet het doel passen binnen de taak van algemeen belang. Beoordeeld moet worden of de verwerking van de persoonsgegevens voor het bereiken van het specifieke doel in deze zin noodzakelijk is.
6.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:569, r.o. 6.2, dient het gepubliceerd houden van persoonsgegevens op de lijst het vertrouwen in de integriteit van de advocatuur en de zuiverende werking binnen de beroepsgroep. De preventieve werking van openbaarheid op grond van artikel 8b van de Advocatenwet is ook nog relevant bij een uitgeschreven advocaat.
6.3.    Uit de beslissing van het Hof van Discipline volgt dat [appellant] zich aan een zeer ernstig tuchtrechtelijk vergrijp heeft schuldig gemaakt, door meer dan vijf jaar in strijd te handelen met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Verordening op de administratie en de financiële integriteit en de gedragsregels voor advocaten. [appellant] was op het moment van het verwijtbaar handelen zelf tuchtrechter en van hem mocht volgens het Hof van Discipline dan ook een scherp oog voor de kernwaarden van de advocatuur worden verwacht. Door [appellant]s handelen is het vertrouwen van de samenleving in de advocatuur in hoge mate geschaad en daarom is aan hem een zware maatregel opgelegd, namelijk een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 26 weken. De Afdeling is van oordeel dat onder deze omstandigheden de algemene raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gepubliceerd houden van de persoonsgegevens van [appellant] op de lijst nodig is om het vertrouwen in de integriteit van de advocatuur te herstellen en voor de zuiverende werking binnen de beroepsgroep. Dat [appellant] zich vrijwillig heeft laten schrappen van het tableau doet hieraan niet af.
-         Kunnen de doelen op een andere, voor [appellant] minder nadelige wijze worden bereikt?
6.4.    In het geval de verwerking van de persoonsgegevens voor het bereiken van het specifieke doel in deze zin noodzakelijk is, moet vervolgens worden beoordeeld of de inbreuk op het privéleven evenredig is met de belangen die zijn gediend met de verwerking van de persoonsgegevens. In het licht van het EU-Handvest moet worden beoordeeld of de inbreuk op het privéleven is beperkt tot wat voor het behalen van het doel strikt noodzakelijk is. Met name moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken personen minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het daarbij niet op de weg van de algemene raad ligt om van alle mogelijke jaren expliciet te motiveren waarom dit geen optie is. De algemene raad mocht volstaan met een beoordeling van de vraag waarom hij tien jaar en niet een kortere periode nodig vindt.
6.5.    Bij het hanteren van de termijn van tien jaar voor het gepubliceerd houden van de gegevens op de lijst is de algemene raad aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt bij het gepubliceerd houden van gegevens over schorsingen op het tableau. De Afdeling acht die termijn in het algemeen niet onredelijk. In het geval van [appellant] heeft de rechtbank terecht overwogen dat gelet op de ernst en de duur van de normschending door [appellant] een lange publicatieduur noodzakelijk is om het geschonden vertrouwen van de maatschappij in de integriteit van de advocatuur te herstellen. In dit geval kunnen die doelen dus niet op een andere, voor [appellant] minder nadelige wijze worden verwezenlijkt.
- Is de verwerking van de persoonsgegevens evenwichtig?
6.6.    Tot slot is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de belangen van [appellant] niet opwegen tegen de belangen van het gepubliceerd houden van zijn gegevens gedurende tien jaar. Dat de schorsing van [appellant] vindbaar is op de website van de algemene raad, en dus ook journalisten en anderen daarvan weet kunnen hebben is voor hem nadelig, maar dat nadeel weegt niet op tegen de belangen van het herstellen van het vertrouwen in de integriteit van de advocatuur en de zuiverende werking binnen de beroepsgroep. Daarbij heeft de rechtbank terecht meegewogen dat de lijst niet meer direct via Google of andere zoekmachines te vinden is.
- Conclusie
6.7.    Het voorgaande betekent dat het gepubliceerd houden van de persoonsgegevens van [appellant] op de lijst gedurende tien jaar noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG. De verwerking is dus rechtmatig. Ook zijn de persoonsgegevens nog nodig voor de doeleinden waarvoor zij verwerkt zijn. Dat betekent dat [appellant] geen recht heeft op wissing van zijn persoonsgegevens op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de AVG.
6.8.    Het betoog slaagt niet.
Is er strijd met het gelijkheidsbeginsel?
7.       [appellant] beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Hij voert daartoe aan dat de Afdeling in een vergelijkbare zaak (zie de hiervoor onder 6.2 genoemde uitspraak van 23 februari 2022) heeft geoordeeld dat publicatie voor de duur van vijf jaar toelaatbaar was. Niet valt in te zien waarom de naam van [appellant] gedurende tien jaar gepubliceerd moet blijven op de lijst.
7.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de algemene raad geen publicatietermijn van vijf jaar hoeft te hanteren bij [appellant] vanwege het feit dat dit in een andere zaak ook is gebeurd. Anders dan [appellant] stelt gaat het niet om gelijke gevallen, omdat er geen sprake is van een schorsing van een vergelijkbare duur. Aan [appellant] is namelijk een onvoorwaardelijke schorsing van 26 weken opgelegd en aan de oud-advocaat in die zaak van vier maanden. Bovendien heeft het Hof van Discipline in die zaak de inzagetermijn op vijf jaar bepaald.
7.2.    Het betoog slaagt niet.
Slotsom
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Overschrijding van de redelijke termijn
9.       Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
9.1.    De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:155).
9.2.    De algemene raad heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar op 31 mei 2021 ontvangen. Deze uitspraak is van 22 oktober 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn met bijna vijf maanden is overschreden.
9.3.    De Afdeling zal, uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de schadevergoeding voor [appellant] vaststellen op een bedrag van € 500,00, als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade.
9.4.    De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:176, onder 5.1.
9.5.    De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de Afdeling toe te rekenen. De Afdeling zal daarom de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) veroordelen tot betaling van € 500,00 aan [appellant] als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade.
Proceskosten
10.     De algemene raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 500,00 te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Kamperman, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Kamperman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
1000
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1        Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2        Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Artikel 7
Eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven
Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.
Artikel 8
Bescherming van persoonsgegevens
1.       Eenieder heeft recht op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens.
2.       Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 6. Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:
a) Unierecht; of
b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.
Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.
Artikel 17. Recht op gegevenswissing („recht op vergetelheid")
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem
betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder
onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend.
Advocatenwet
Artikel 8a
1        De advocaat waarop de gegevens betrekking hebben, de algemene raad, de secretaris van de algemene raad, de raden van de orden in de arrondissementen, het college van toezicht alsmede de griffiers, voorzitters, plaatsvervangend voorzitters, leden en plaatsvervangende leden van een raad van discipline en het hof van discipline hebben kosteloos inzage in de op grond van artikel 8 op het tableau verwerkte gegevens.
2        Een ieder heeft kosteloos inzage in de op het tableau verwerkte gegevens, bedoeld in:
a.       artikel 8, eerste lid, onder a, c tot en met g, j en m;
b.       artikel 8, eerste lid, onder h, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing tot het onvoorwaardelijk opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e;
c.       artikel 8, eerste lid, onder h, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing met betrekking tot een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, en voor zover deze gelijktijdig is opgelegd met een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e;
d.       artikel 8, eerste lid, onder k, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing met betrekking tot een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e;
e.       artikel 8, eerste lid, onder k, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing met betrekking tot een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, en voor zover deze gelijktijdig is opgelegd met een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e;
f.        artikel 8, eerste lid, onder l, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing met betrekking tot een schorsing of het treffen van een voorziening en voor zolang de opgelegde schorsing of getroffen voorziening van kracht is; en
g.       artikel 8, eerste lid, onderdeel n, voor zover het een besluit betreft als bedoeld in de artikelen 28 tot en met 30 of 32c van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme dat op grond van artikel 32f, eerste, vierde of vijfde lid, van die wet openbaar wordt gemaakt.
3        Met uitzondering van de gegevens die betrekking hebben op het opleggen van de maatregel van de schrapping van het tableau kunnen de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met e, door anderen dan de in het eerste lid bedoelde personen en instanties niet worden ingezien, indien tien jaren zijn verstreken na het onherroepelijk worden van de beslissing waarop de gegevens betrekking hebben. De raad van discipline of het hof van discipline kan bij zijn beslissing bepalen dat de in de eerste volzin bedoelde termijn wordt verkort, met dien verstande dat de termijn niet korter kan zijn dan de duur van de schorsing.
4        De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, kunnen gedurende een periode van vijf jaar na openbaarmaking op grond van artikel 32f, eerste, vierde of vijfde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door anderen dan de in het eerste lid bedoelde personen en instanties worden ingezien, tenzij enig wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat.
Artikel 8b
De secretaris van de algemene raad maakt schriftelijk een lijst openbaar van gegevens over advocaten ten aanzien van wie een beslissing tot het onvoorwaardelijk opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e, onherroepelijk is geworden. In deze lijst worden opgenomen:
a.       de naam van de advocaat en het advocatenkantoor waar de advocaat werkzaam is;
b.       de plaats waar de advocaat kantoor houdt;
c.       de vermelding van de raad van de orde in het arrondissement waartoe de advocaat behoort;
d.       de maatregel die aan de advocaat is opgelegd, voor zover van toepassing met vermelding van de duur van de maatregel; en
e.       de datum van de beslissing waarbij de maatregel is opgelegd alsmede de datum waarop de maatregel ingaat.