ECLI:NL:RVS:2025:5071

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
202405201/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Roertoren in Roermond en de gevolgen voor omwonenden

Op 22 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Roertoren" in Roermond. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond op 6 juni 2024, voorziet in een bestemmingswijziging van kantoor naar woongebied, met de bouw van een woontoren van maximaal 68 meter hoog en 110 appartementen. Omwonenden, waaronder [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich zorgen maken over de bouwhoogte en de impact op hun woon- en leefklimaat. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 september 2025, waar de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Afdeling oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de omwonenden voldoende heeft afgewogen en dat de procedure zorgvuldig is verlopen. De bezwaren van de appellanten, waaronder zorgen over geluidsoverlast, parkeerdruk en hittestress, werden door de Afdeling ongegrond verklaard. De Afdeling concludeerde dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat de raad niet in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. De beroepen van de appellanten zijn dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

202405201/1/R1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in Roermond,
2.       [appellant sub 2], wonend in Roermond,
3.       [appellant sub 3] en anderen, wonend in Roermond,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Roermond,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Roertoren" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 september 2025, waar [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [appellant sub 3] en [appellant sub 3A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.M. Voncken, zijn verschenen. Verder is op de zitting Kantorencomplex Stationspark Roermond B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat in Arnhem, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 september 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inleiding
3.       Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied van de stad Roermond en ligt ten oosten van de binnenstad en het spoor, op de hoek van Oranjelaan, Maria Theresialaan en Spoorlaan Noord.
Het bestemmingsplan voorziet in een bestemmingswijziging op deze locatie. Onder het vorige bestemmingsplan "Vrijveld Lommerveld" (hierna: vorige plan) hadden de gronden de bestemming "Kantoor" met een maximum bouwhoogte van 68 m. In het voorliggende plan krijgen de gronden de bestemming "Woongebied" waarmee wordt voorzien in de woontoren "Roertoren" met maximaal 110 appartementen en een bouwhoogte van eveneens maximaal 68 m. Daarnaast maakt het plan kantoren en dienstverlenende functies mogelijk op de eerste en tweede verdieping van de Roertoren.
Het plangebied is nu onbebouwd en voorzien van een tijdelijke inrichting bestaande uit een wandelpad richting de entree van de parkeergarage Stationspark en Spoorlaan Noord, enkele bomen, gras en een talud.
4.       [appellant sub 2], [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen wonen in de directe omgeving van het plangebied en kunnen zich niet met het plan verenigen vanwege onder andere de bouwhoogte.
Kantorencomplex Stationspark Roermond B.V. is de initiatiefnemer.
Participatie en communicatie
5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de participatie en communicatie onzorgvuldig is geweest. [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat de gemeente heeft verzuimd om hem als direct omwonende te informeren. Hij wijst erop dat, behalve in de nieuwsbrief van 26 september 2023, nooit over de realisatie van een woontoren is gecommuniceerd. Ook niet voorafgaand aan de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan, die in de vakantieperiode heeft plaatsgevonden. Volgens hem hadden belanghebbenden een brief (met het logo) van de gemeente moeten ontvangen over de plannen binnen het plangebied en geen los blaadje van de projectontwikkelaar en hadden zij over de terinzagelegging moeten worden geïnformeerd. Ter zitting hebben [appellant sub 3] en anderen geconcretiseerd dat de hoogte en omvang van de woontoren al vaststond en dat zij daar niet meer over mochten meebeslissen.
5.1.    De Afdeling stelt vast dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Deze procedure begint met de terinzagelegging van een ontwerpbesluit waarover door eenieder zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. In de Wro noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpplan. In dit geval zijn [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 1] in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen en hebben zij van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Niet in geschil is dat aan de wettelijke vereisten voor de terinzagelegging van het bestemmingsplan is voldaan. In de nota van zienswijzen is de raad ingegaan op de ingebrachte zienswijzen. Dat de raad met de vaststelling van het plan niet (volledig) is tegemoetgekomen aan hun zienswijzen, maakt niet dat er daarom in strijd met de Wro of een ander wettelijk voorschrift is gehandeld.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, is inspraak over een ontwerpbesluit vroegtijdige inspraak op een moment dat alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden. Dat op dat moment al sprake  is van een concrete bouwhoogte, betekent niet dat geen doeltreffende inspraak meer kan plaatsvinden. Er is dan immers nog geen beslissing genomen over het ontwerpbesluit. Uit de Awb of de Wro en ook niet uit enig ander wettelijk voorschrift volgt de verplichting om voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan een participatietraject te doorlopen. Ook de "Inspraakverordening" van de gemeente Roermond, zoals die gold ten tijde van belang, bevatte geen regels over de fase voorafgaand aan het ontwerpplan. Voor zover participatiemogelijkheden hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan, gelden voor dat proces geen wettelijke normen.
Gelet op het vorenstaande bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de geboden inspraakmogelijkheden voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan gebrekkig zijn geweest en het plan daarom niet zorgvuldig is voorbereid.
5.2.    Voor zover het beroep van [appellant sub 1] zo moet worden begrepen dat hij persoonlijk geïnformeerd had moeten worden over de vaststelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, van de Awb en dat het vastgestelde plan in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling dat dit een beroepsgrond is die betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Alleen al daarom kan dit de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit.
De betogen slagen niet.
Geen goede ruimtelijke ordening?
6.       [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij wijzen erop dat het vorige plan al meer dan tien jaar geleden is vastgesteld en dat destijds een andere bestemming aan het plangebied was toegekend. Met de vaststelling van dit plan wordt een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, zodat de raad moet toetsen aan de huidige wettelijke kaders en inzichten, waaronder de Omgevingswet. Volgens [appellant sub 3] en anderen getuigt het van onzorgvuldigheid dat de raad het bestemmingsplan voor de Roertoren niet hieraan toetst en het belang van woningbouw zwaarder laat wegen zonder te kijken naar andere voor de woonomgeving van belang zijnde factoren. Voortborduren op verouderde inzichten en de bestemmingswijziging afdoen als een geringe verandering getuigt niet van een goede ruimtelijke ordening, zo stellen [appellant sub 3] en anderen. Verder wijzen zij erop dat er ideeën bestaan om een groot gedeelte van het huidige spoorwegemplacement te herinrichten tot een woongebied. Gelet hierop had eerst een gedegen ruimtelijke visie voor het gehele gebied langs het spoor moeten worden ontwikkeld om vervolgens te onderzoeken op welke wijze invulling wordt gegeven aan woningbouw op deze locatie, aldus [appellant sub 3] en anderen.
6.1.    Zoals de Afdeling onder 1 al heeft overwogen, blijft op deze procedure het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing. Dit betekent dat de Omgevingswet niet van toepassing is op het bestreden besluit en dat moet worden getoetst aan het oude recht.
Verder overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant sub 3] en anderen veronderstellen, de raad de mogelijkheden die het vorige planologische regime bood, in dit geval de bouwhoogte van 68 m, niet zonder meer heeft overgenomen zonder een nieuwe afweging te maken of de voorziene ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening met inachtneming van de betrokken belangen, waaronder die van de omwonenden, en eventueel gewijzigde beleidsinzichten en omstandigheden. Dit blijkt uit hoofdstuk 4 van de plantoelichting en de bijlage bij de plantoelichting. Of die beoordeling in dit geval afdoende is bespreekt de Afdeling hierna aan de hand van de beroepsgronden van [appellant sub 3] en anderen. Verder bestaat er geen rechtsregel die ertoe verplicht dat de raad eerst een ruimtelijke visie voor een groot gebied moet ontwikkelen alvorens over kan worden gegaan tot vaststelling van een bestemmingsplan voor een gedeelte van dat gebied.
Het betoog slaagt niet.
Hoogbouw
7.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen kunnen zich niet verenigen met de hoogbouw op deze locatie. Hiertoe voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat het voorzien van een woontoren van 68 m op deze locatie niet in overeenstemming is met de gemeentelijke Hoogbouwnota 2004 (hierna: Hoogbouwnota). In dat verband verwijzen zij naar diverse citaten uit deze nota. In hun nadere stuk voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat, anders dan de raad in zijn nadere stuk aangeeft, de Hoogbouwnota wel als toetsingskader dient ondanks dat deze niet is bekendgemaakt, aangezien deze al jarenlang als zodanig wordt gebruikt voor de vaststelling van bestemmingsplannen. Volgens [appellant sub 3] en anderen is gelet op de overzichtstekening die is opgenomen in de Hoogbouwnota, op onderhavige locatie geen nieuwe hoogbouw boven 35 m, geclausuleerd tot 40 m, mogelijk. De raad is hierover volgens hen dan ook verkeerd ingelicht. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat een dergelijke hoogbouw op deze locatie niet redelijk is. [appellant sub 1] wijst erop dat de hoogbouw buitenproportioneel is in een rustige wijk met bijna alleen maar laagbouw. [appellant sub 2] wijst erop dat in de buurt hoogbouw aanwezig is van vijf etages. De hoogbouw van tien en twaalf etages die in Roermond bij uitzondering aanwezig zijn, liggen echter aan de rand van de stad of aan de Maas, maar niet in het centrum, zo stelt [appellant sub 2].
7.1.    Zoals uit paragraaf 4.4.7 van de plantoelichting volgt, heeft de raad  het plan aan de Hoogbouwnota getoetst. Het doel van de Hoogbouwnota is  om inzicht te geven in de mogelijkheden voor hoogbouw in Roermond en de randvoorwaarden die eraan gesteld kunnen worden. In de Hoogbouwnota is een afbeelding opgenomen waarop hoogbouwzones, onder andere geclausuleerd tot 60 m, worden voorgesteld. Daarbij is aangegeven dat het voorstel is om de stad onder te verdelen in zones waar verschillende regels voor bouwhoogten gelden. In de binnenstad zou dan geclausuleerd tot een hoogte van 35 m gebouwd mogen worden. In andere zones zou een hogere algemene bouwhoogte gelden en zou geclausuleerd de optie van hoogbouw (35+ meter) mogelijk zijn. Onder clausulering wordt verstaan dat aan iedere locatie specifieke voorschriften kunnen worden toegevoegd. Deze voorschriften kunnen onder andere voortkomen uit het karakter en de ruimtelijke gevoeligheden van de situatie. De clausules zouden specifieke zichtlijnen kunnen waarborgen. Een belangrijke clausule zou kunnen zijn dat een toe te voegen gebouwvolume harmonieus in de bestaande vormverzameling kan worden opgenomen. De clausules kunnen ook minder compositorisch van aard zijn; hogere bouwhoogten zouden kunnen worden toegestaan wanneer de nieuwbouw extra parkeergelegenheid biedt of in andere zin iets positiefs toevoegt aan de omgeving, aldus de Hoogbouwnota.
7.2.    De Afdeling stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat onderhavige locatie buiten de hoogbouwzones ligt zoals opgenomen op de afbeelding in de Hoogbouwnota. Zoals hiervoor al weergegeven, sluit de Hoogbouwnota bouwhoogten hoger dan 35 m en zelfs 60 m niet uit. Verder biedt het stationsgebied volgens de Hoogbouwnota zowel de ruimte als de infrastructurele aanzet voor een hoogbouwcluster. [appellant sub 3] en anderen hebben niet gemotiveerd toegelicht waarom onderhavige locatie geen deel uitmaakt van het stationsgebied. Het plangebied ligt immers direct ten oosten van het spoor en in de nabijheid van de letter E die het stationsgebied aangeeft op de afbeelding uit de Hoogbouwnota. Voor het oordeel dat de hoogbouw op onderhavige locatie in strijd is met de Hoogbouwnota en dat de raad verkeerd is ingelicht bestaat dan ook geen aanleiding. Verder ligt het plangebied op de hoek van de Oranjelaan, wat volgens [appellant sub 2] een vrij drukke toegangsweg is. In de omgeving zijn, in ieder geval planologisch, gebouwen mogelijk met een bouwhoogte variërend van 6 tot en met 42 m. Zo heeft Kantorencomplex Stationspark Roermond B.V. op de zitting toegelicht dat het nabij het plangebied gelegen gebouw met een maximale hoogte van 42 m uit meer dan vijf etages bestaat. Dit is op de zitting niet bestreden. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad de woontoren op deze locatie buitenproportioneel had moeten achten en dat het plan in zoverre daarom in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening.
De betogen slagen niet.
Vertrouwensbeginsel
8.       [appellant sub 2] betoogt dat de indruk is gewekt dat er op deze locatie geen hoogbouw meer zal komen. Hiertoe voert hij aan dat in het verleden aan de bewoners van de wijk is medegedeeld dat ter plaatse geen kantoorgebouw van 68 m hoog zou worden gebouwd omdat er al een overschot aan beschikbare kantoorruimte is in Roermond en de vraag kleiner wordt. Daaruit mochten omwonenden volgens hem afleiden dat de vrijstelling voor de bouw van een kantoorgebouw die het college van burgemeester en wethouders van Roermond heeft verleend, is ingetrokken. Dat daarbij het woord "kantoortoren" niet is gebruikt en al dan niet bewust niet is medegedeeld dat de verleende vrijstelling als onherroepelijk wordt beschouwd en als bestaande situatie wordt meegenomen in dit bestemmingsplan is volgens [appellant sub 2] te beschouwen als misleiding.
8.1.    De Afdeling begrijpt de beroepsgrond van [appellant sub 2] zo dat hij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen, en zo ja, hoe.
8.2.    De raad heeft toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders van Roermond op 13 april 2010 een vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en een bouwvergunning heeft verleend voor het realiseren van een parkeergarage, kantoren en appartementen. De vrijstelling is volgens de raad in mei 2011 onherroepelijk geworden en is vervolgens als zodanig in het vorige bestemmingsplan overgenomen. Het vorige bestemmingsplan voorzag daarom al in een juridisch planologisch kader voor - voor zover hier van belang - een kantoorgebouw met een bouwhoogte van 68 m.
Niet in geschil is dat het voorliggende plan niet voorziet in een kantoorgebouw met een dergelijke bouwhoogte. [appellant sub 2] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan door de raad dat op het onderhavige plangebied nooit zou worden voorzien in de bouw van een woontoren van 68 m hoog. Uit het enkele feit dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid (uit het vorige plan) om een kantoorgebouw van 68 m te bouwen, is geen toezegging of andere uitlating af te leiden waaraan [appellant sub 2] het vertrouwen kon ontlenen dat op het onderhavige plangebied nooit een woontoren van 68 m hoog zou worden gebouwd. Ook anderszins heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke toezegging of uitlating is gedaan. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
Geluid
9.       [appellant sub 3] en anderen vrezen voor geluidsoverlast als gevolg van een toename van de verkeersbewegingen door dit plan. Hiertoe voeren zij aan dat in de Nota Parkeernormen 2021 ten onrechte wordt uitgegaan van in totaal 439 vervoerbewegingen per weekdagetmaal. Volgens hen is dit achterhaald en ligt dit aantal in 2024 boven de 500 vervoersbewegingen, zodat het aantal dB’s vanwege het verkeer is gestegen. Dit wordt mede veroorzaakt doordat op de Maria Theresialaan en de Charles Ruysstraat regelmatig harder dan 30 km/u wordt gereden.
9.1.    Anders dan [appellant sub 3] en anderen veronderstellen, wordt in de Nota Parkeernormen 2021 niet uitgegaan van 439 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De Nota Parkeernormen 2021 geeft geen cijfers voor de verkeersgeneratie. Volgens paragraaf 5.10.1 van de plantoelichting en de toelichting van de raad is voor de berekening van de verkeersgeneratie gebruik gemaakt van de CROW-normen. Uitgaande hiervan levert de nieuwe invulling van het plangebied volgens paragraaf 5.10.2 van de plantoelichting een totale verkeersgeneratie op van 439 vervoersbewegingen per weekdagetmaal. [appellant sub 3] en anderen hebben in het beroepschrift noch ter zitting toegelicht waarom zij op 500 vervoersbewegingen uitkomen. Wat zij hebben aangevoerd, geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat voor het bepalen van de geluidbelasting had moeten worden uitgegaan van 500 vervoersbewegingen.
De raad heeft onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek "Roertoren te Roermond" van 9 september 2022 (hierna: akoestisch onderzoek), opgesteld door Aveco de Bondt, dat als bijlage 5 bij de plantoelichting is gevoegd, toegelicht dat het geluidniveau bij de omliggende woningen aan de Maria Theresialaan met maximaal 1 dB(A) toeneemt, zodat de geluidsbelasting met 1 dB hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en lager dan de maximale ontheffingswaarde. Zelfs als wordt uitgegaan van een toename van 500 verkeersbewegingen, is de toename van het geluid volgens de raad ongeveer 1,1 dB(A) en dus 0,1 dB(A) hoger. Vanwege het hoge aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie zal de geluidstoename op de bestaande woningen ten opzichte van de beoogde situatie feitelijk niet kunnen worden waargenomen. Het totale geluidniveau ten aanzien van de omliggende woningen waaronder die van [appellant sub 3] en anderen zal volgens de raad juist dalen, omdat het geluidniveau afkomstig van de spoorweg wordt afgeschermd door de in het bestemmingsplan beoogde ontwikkeling. [appellant sub 3] en anderen hebben het akoestisch onderzoek en de toelichting van de raad niet bestreden. De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten om aan de stelling van de raad te twijfelen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat ondanks de voorziene toename van de verkeersbewegingen sprake zal zijn van een aanvaardbare geluidssituatie. Dat op de Maria Theresialaan en de Charles Ruysstraat regelmatig harder dan 30 km/u wordt gereden, maakt dit niet anders. Daarbij is van belang dat dit een aspect van handhaving is van verkeersvoorschriften, wat niet aan de orde kan komen in het kader van het beroep tegen het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
10.     [appellant sub 3] en anderen betogen dat de parkeerdruk onevenredig zal toenemen als gevolg van het plan. Hiertoe voeren zij aan dat de parkeerdruk buiten de parkeergarage hoog is door diverse vergunninghouders. Bewoners kunnen weliswaar een parkeerontheffing aanvragen, maar dat geeft geen garantie dat in de eigen straat of omgeving kan worden geparkeerd, omdat ter plaatse door niet-bewoners wordt geparkeerd. In de weekenden en op feestdagen wordt er veelvuldig geparkeerd door Duitse en Belgische shoppers en bezoekers uit de regio. Deze bezoekers nemen parkeerplaatsen in die doorgaans gebruikt worden door (voornamelijk oudere) bewoners van de Maria Theresialaan. Door de hoge parkeerdruk kunnen ouderen en gehandicapten niet in de buurt parkeren, aangezien er geen gereserveerde parkeerplekken voor hen zijn. Men kan tegen hoge kosten een invalideparkeerplaats aanvragen wil men altijd verzekerd zijn van een parkeerplaats. Verder voeren zij aan dat volgens stap 5 uit de Nota Parkeernormen 2021 weliswaar volgt dat gebruik kan worden gemaakt van bestaande private parkeercapaciteit, maar dat niet is voldaan aan de voorwaarden die daarin zijn genoemd.
10.1.  De raad dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan te bezien of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 3] en anderen zo dat volgens hen onduidelijk is of het bestemmingsplan uitvoerbaar is, omdat onvoldoende duidelijk is of gebruik kan worden gemaakt van de ten noorden van het plangebied gelegen parkeergarage Stationspark. Dit betoog volgt de Afdeling niet.
De Afdeling stelt daarbij voorop dat de raad bij de beoordeling van de vraag of in voldoende parkeerruimte wordt voorzien alleen rekening hoeft te houden met de parkeerbehoefte als gevolg van het plan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit betekent dat de raad alleen rekening moet houden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van de beoogde ontwikkeling ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte in de omgeving.
De raad heeft op basis van de Nota Parkeernormen 2021 berekend dat voor het plan in totaal 161 parkeerplaatsen nodig zijn, bestaande uit 143 parkeerplaatsen voor de 110 appartementen en 18 parkeerplaatsen voor de commerciële en kantoorfuncties op de eerste en tweede verdieping van de Roertoren, wat [appellant sub 3] en anderen niet hebben bestreden. Deze parkeerbehoefte kan volgens de raad worden opgevangen in de parkeergarage Stationspark. De parkeergarage beschikt over in totaal 547 parkeerplaatsen, waarvan 352 niet gereserveerde parkeerplaatsen in eigendom van de gemeente zijn. Na monitoring van de bezetting van de parkeergarage is uit de bezettingscijfers gebleken dat zelfs tijdens de momenten met het hoogste aanwezigheidspercentages in 2023 in ieder geval gemiddeld 226 parkeerplaatsen beschikbaar waren in de parkeergarage Stationspark. Ook dit hebben [appellant sub 3] en anderen niet bestreden.
Voor het oordeel dat in dit geval geen gebruik kan worden gemaakt van de parkeergarage omdat niet zou zijn voldaan aan stap 5 uit de Nota Parkeernormen 2021, bestaat geen aanleiding. De raad heeft op de zitting toegelicht dat geen sprake is van een private parkeergarage en dat de voorwaarden waar [appellant sub 3] en anderen naar verwijzen niet aan de orde zijn, omdat in dit geval geen gebruik is gemaakt van stap 5 uit de Nota Parkeernormen 2021. [appellant sub 3] en anderen hebben dit op de zitting niet betwist. Gelet op het vorenstaande biedt wat zij hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. De raad heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de parkeerbehoefte kan worden opgevangen in de parkeergarage Stationspark en dat de parkeerdruk in het plangebied niet onevenredig zal toenemen als gevolg van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
11.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de voorziene woontoren van 68 m en 22 etages hun woon- en leefklimaat aantast. [appellant sub 1] wijst erop dat de hoogbouw op een steenworp afstand van zijn woning en balkon zal zorgen voor verslechtering van de privacy, leefbaarheid, geluidoverlast en lichtinval. [appellant sub 2] voert aan dat de toegekende woonbestemming vlak achter zijn achtertuin komt te liggen en een grote impact op zijn buitenleven aldaar zal hebben. In dat verband wijst hij erop dat op de balkons van de woningen schuin achter het plangebied regelmatig muziek wordt afgespeeld, met name na 18:00 uur terwijl bij een kantoorfunctie, zoals ter plaatse op grond van het vorige plan gold, hiervan geen last wordt ondervonden en het na 18:00 uur volkomen stil is. De voorziene woontoren zal volgens [appellant sub 2] dan ook leiden tot een veel verdergaande schade dan de in het vorige plan mogelijk gemaakte kantoorfunctie van dezelfde hoogte. Tot slot voert [appellant sub 1] aan dat de hoogbouw catastrofale gevolgen zal hebben.
11.1.  De voorziene woontoren heeft een bouwhoogte van 68 m. Gezien deze hoogte is het aannemelijk dat het plan enige gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat met het oog op het algemeen belang dat het voorliggende plan dient bij de ontwikkeling van woningbouw de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aanvaardbaar zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 25 m respectievelijk 60 m van de voorziene woontoren wonen, wat volgens de raad in een binnenstedelijke omgeving geen onaanvaardbaar korte afstand is tussen verschillende woningen en dat een woonsituatie die niet vrij is van enige inkijk in een stedelijke omgeving eerder aanvaardbaar mag worden geacht. Ook wat de gevolgen voor de lichtinval voor [appellant sub 1] betreft, heeft de raad de gevolgen van de beoogde woontoren niet onaanvaardbaar hoeven achten. Hierbij is van belang dat uit de bezonningsstudie die als bijlage 11 bij de plantoelichting is gevoegd en die niet door [appellant sub 1] is bestreden, volgt dat wordt voldaan aan de lichte TNO-norm die uitgaat van minimaal twee bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. De raad heeft verder de gevolgen van de woontoren niet onaanvaardbaar hoeven achten daar waar het gaat om de gevolgen voor de geluidoverlast voor [appellant sub 1]. In dat verband verwijst de Afdeling naar wat onder 9.1 is overwogen, waarbij de raad heeft toegelicht dat ook voor [appellant sub 1] geldt dat vanwege het hoge aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie de geluidstoename op de bestaande woningen ten opzichte van de beoogde situatie feitelijk niet zal kunnen worden waargenomen. Ook dit heeft [appellant sub 1] niet bestreden. Verder overweegt de Afdeling dat eventuele geluidsoverlast door muziek na 18:00 uur ’s avonds van toekomstige bewoners in het plangebied een kwestie van handhaving van de openbare orde is die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Daarnaast heeft [appellant sub 1] niet toegelicht waarom de hoogbouw volgens hem catastrofale gevolgen zal hebben, zodat de Afdeling evenmin aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad hierdoor niet tot vaststelling van het bestemmingsplan heeft kunnen komen. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
De betogen slagen niet.
Hittestress en vergroening
12.     [appellant sub 3] en anderen vrezen voor hittestress. Hiertoe voeren zij aan dat de vergroening vanwege het plan slechts een klein oppervlak behelst, zodat de vergroening in verhouding tot de hitte in de hele wijk
't Vrijveld heel beperkt is. Dit, terwijl in de wijk sprake is van een bovennormale hittestress, deze tot de tien heetste wijken in Limburg behoort en de gemeente geen beleid heeft voor deze werkelijkheid. Op de zitting hebben [appellant sub 3] en anderen toegelicht dat zij het liefste zien dat het hele bouwvlak groen wordt ingericht.
12.1.  De Afdeling stelt voorop dat er geen rechtsregel bestaat die ertoe verplicht dat de raad beleid moet hebben over hittestress voor zover [appellant sub 3] en anderen dit beogen te betogen. Dat laat onverlet dat de raad zich bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te vergewissen van de gevolgen voor hittestress (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3312). De raad heeft toegelicht dat ten aanzien van hittestress geen beleid is vastgesteld in de gemeente Roermond, maar dat bij de vaststelling van het plan wel rekening is gehouden met hittestress. Zo is het bouwvlak ten opzichte van het vorige bestemmingsplan verkleind, zodat meer ruimte ontstaat voor een groene inpassing van het bouwwerk. Dit volgt ook uit paragraaf 4.4.4.1 van de plantoelichting. Er is een visie opgesteld voor maximale vergroening van de buitenruimte rondom de Roertoren die als bijlage 21 bij de plantoelichting is gevoegd. De gronden rondom de toren zullen volgens de raad groen ingericht worden en het aan te leggen terras zal ook groen ingepast worden. Het groen in de buitenruimte zal over de eerste drie bouwlagen langs de gevels omhoog worden geleid, zodat de Roertoren op deze wijze als het ware uit het groen verrijst, zo staat in de plantoelichting. Gelet op het vorenstaande en nu [appellant sub 3] en anderen hun stelling dat in de wijk 't Vrijveld sprake is van een bovennormale hittestress niet met concrete gegevens hebben gestaafd, ziet de Afdeling in wat is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gevolgen van hittestress in de directe omgeving van het plangebied zodanig zullen zijn dat de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening het bestemmingsplan niet mocht vaststellen.
Het betoog slaagt niet.
Stikstof
13.     [appellant sub 2] betoogt dat niet is uitgesloten dat het plan gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied Roerdal en zet vraagtekens bij de uitgangspunten van de gemaakte Aerius-berekeningen.
13.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
13.2.  De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000 gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
De afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Roerdal bedraagt ongeveer 790 m. Gelet op deze afstand maakt dit Natura 2000-gebied naar het oordeel van de Afdeling geen deel uit van de leefomgeving van [appellant sub 2]. Dat hij daar drie keer in de week wandelt, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling is daarom van oordeel dat er geen duidelijke verwevenheid bestaat tussen het individuele belang van [appellant sub 2] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat hij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op schending van de normen in de Wnb kan beroepen en het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond. De Afdeling laat deze beroepsgrond dan ook buiten inhoudelijke bespreking.
Conclusie
14.     De beroepen zijn ongegrond.
15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
877