ECLI:NL:RVS:2025:5297

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202502950/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van hoger beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de referent, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 mei 2025. De referent heeft op 2 september 2025 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan door de behandeling van het hoger beroep. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de minister, hangende het hoger beroep, alsnog een besluit heeft genomen in verband met het niet tijdig nemen van een besluit. Dit wordt aangemerkt als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Hierdoor is het belang bij een uitspraak op het hoger beroep vervallen, wat aanleiding geeft om de minister in de proceskosten te veroordelen.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de minister de proceskosten die de referent heeft gemaakt in verband met het hoger beroep moet vergoeden. De kosten zijn vastgesteld op € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025.

Uitspraak

202502950/1/V1.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[referent],
referent,
om proceskostenveroordeling in het geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb).
Procesverloop
Referent, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, advocaat in Heerenveen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 1 mei 2025 in zaak nr. NL25.3256.
De minister van Asiel en Migratie heeft een nader stuk ingediend.
Referent heeft het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht om de minister te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       Referent heeft het hoger beroep op 2 september 2025 ingetrokken en gelijktijdig een verzoek gedaan om de minister krachtens artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de minister aan referent is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door haar toedoen is vervallen (uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, onder 2.1).
2.       Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat, wanneer de minister, zoals in dit geval, hangende het hoger beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit, dit besluit alsnog neemt, dit wordt aangemerkt als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb (uitspraken van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665, onder 1.2, en 24 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4296, onder 5). Dat het hoger beroep gaat over de door de rechtbank bepaalde beslistermijn, laat onverlet dat het belang van een uitspraak is komen te vervallen, doordat de minister een besluit heeft genomen. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen.
3.       De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij referent in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.C. Stoové, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier.
w.g. Stoové
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Gazai
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
282-1095