202502773/1/A2.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], uit Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2025 in zaak nr. 24/2271 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2023 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 8 april 2024 heeft het college opnieuw het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2025 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 8 april 2024 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben schriftelijk laten weten dat zij afzien van een behandeling ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] woonde samen met haar man in bij haar ouders en zus. Na conflicten zijn [appellante] en haar man in december 2022 uit het huis gezet. Sindsdien heeft [appellante] geen vaste verblijfsplek.
Besluitvorming
2. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 28 september 2023, aangevuld bij besluit van 8 april 2024, afgewezen omdat [appellante] het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kon voorkomen. [appellante] heeft haar echtgenoot naar Amsterdam gehaald zonder te beschikken over adequate woonruimte. Vervolgens heeft zij een gezin gesticht zonder te beschikken over een zelfstandige woonruimte. Het college heeft hierover opgemerkt dat het tijdens de bezwaarfase in 2023 geprobeerd heeft om [appellante] ertoe te bewegen om hulp te zoeken voor opvang. Zij heeft aangegeven hiervan geen gebruik te willen maken. Naderhand heeft het college [appellante] tweemaal uitgenodigd voor een gesprek met de GGD over maatschappelijke opvang. De GGD heeft het aanbod gedaan om haar op te nemen in de noodopvang, maar dat heeft zij geweigerd. Indien gewenst kan zij alsnog contact opnemen met de GGD en vanuit daar op zoek gaan naar een duurzame oplossing. De situatie van [appellante] is niet uniek omdat er veel gezinnen zijn die zich in vergelijkbare omstandigheden in de noodopvang bevinden.
3. Daarnaast voldoet [appellante] niet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring op medische gronden. Zij is namelijk niet zes maanden onder behandeling bij een GGZ-specialist of een vrijgevestigde psychiater geweest. Daarnaast kan alleen succesvol een beroep op de hardheidsclausule gedaan worden als sprake is van een aantoonbaar ernstige medische problematiek.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Hoger beroep
5. Hangende het hoger beroep is [appellante] per 8 augustus 2025 samen met haar echtgenoot ingetrokken in een nieuwe woning in Amsterdam. Zij heeft deze woning gevonden op basis van het puntensysteem van de gemeente.
6. [appellante] heeft bij e-mail van 17 september 2025 laten weten dat haar procesbelang bij haar hoger beroep is gelegen in de proceskosten van het bezwaar, beroep en hoger beroep. Zij handhaaft haar hoger beroep wat betreft haar verzoek om een proceskostenvergoeding.
Beoordeling van het hoger beroep
Proceskosten in bezwaar
7. In haar uitspraak van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323, is de Afdeling aangesloten bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635 over het procesbelang bij vergoeding van bezwaarkosten. Het uitgangspunt is dat het enkele niet vergoeden van bezwaarkosten niet een zelfstandig procesbelang oplevert. Hiervoor gelden twee uitzonderingen. Procesbelang moet wel aanwezig worden geacht als het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om was gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. Van deze uitzonderingen is in deze zaak geen sprake. [appellante] heeft dus in zoverre geen procesbelang. Proceskosten in beroep
8. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep. [appellante] heeft de hoogte van de vergoeding niet betwist. In zoverre heeft zij dus ook geen procesbelang.
Proceskosten in hoger beroep
9. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in bijvoorbeeld de uitspraak van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1439), geeft de vraag of een proceskostenveroordeling in hoger beroep moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. 10. [appellante] heeft dus geen procesbelang bij haar hoger beroep. Dat betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Veroordeling van de proceskosten in hoger beroep
11. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling in hoger beroep. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het college aan [appellante] is tegemoetgekomen. Als zich een dergelijke grond voordoet, is op grond van artikel 8:75 van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665). 12. Het college heeft gesteld dat [appellante] de woning op eigen kracht heeft gevonden. Zij heeft dat niet weersproken. Aangenomen moet worden dat het college haar niet tegemoet is gekomen, zodat het de proceskosten niet hoeft te vergoeden.
Conclusie
13. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schuurman, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
1100