202405173/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Bruchem, gemeente Zaltbommel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 juli 2024 in zaak nr. 24/1603 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2023 heeft het college aan [appellanten] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 10.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2021 tot aan de dag van uitbetaling.
Bij besluit van 5 februari 2024 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 oktober 2025, waar [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.E. Ross, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
2. De door [appellanten] in de aanvraag van 6 november 2021 aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3. [appellanten] hebben een aanvullende motivering van hun hogerberoepschrift met bijlagen ingediend. De stukken zijn bij de Afdeling op 9 oktober 2025 ingekomen.
De stukken zijn ingediend binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) genoemde termijn van tien dagen. Zoals is besproken op de zitting, zal de Afdeling deze stukken daarom buiten beschouwing laten.
4. [appellanten] hebben op 17 september 2003 gekocht en zijn sinds 2 maart 2004 eigenaar van de woning met omliggende grond aan de [locatie] te Bruchem (hierna ook: de woning). De woning ligt ten westen van de nabij gelegen rijksweg A2 en ten zuiden van Zaltbommel. [appellanten] hebben verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het op 31 augustus 2018 in werking getreden provinciale inpassingsplan "Windpark Bommelerwaard A2" (hierna: het inpassingsplan). Volgens [appellanten] leidt het inpassingsplan tot waardedaling van hun woning, waardoor zij schade lijden.
5. Het inpassingsplan maakt in het gebied tussen de rijksweg A2 en de ten oosten daarvan gelegen spoorlijn ’s-Hertogenbosch-Utrecht de bouw van drie windturbines met een maximale ashoogte van 120 m en een tiphoogte van 180 m planologisch mogelijk. De dichtstbijzijnde windturbine (hierna: windturbine 1) is geprojecteerd op een afstand van ongeveer 450 m, oostelijk van de woning. De andere twee windturbines zijn zuidoostelijk van de woning op een afstand van 1,3 km (hierna: windturbine 2) onderscheidenlijk 2,0 km (hierna: windturbine 3) geprojecteerd. Op grond van het voorgaande planologische regime was de bouw van windturbines ter plaatse niet toegestaan.
6. De realisering van de drie windmolens is een initiatief van Windpark Bommelerwaard-A2 B.V., waarin vijf lokale ondernemers en Windunie Development B.V. samenwerken. Windpark Bommelerwaard-A2 B.V. heeft met de provincie Gelderland een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten zoals bedoeld in artikel 6.4a, tweede lid, van de Wro.
Besluiten van het college
7. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 22 mei 2023 een planschadeadvies van de planschadecommissie van de provincie Gelderland van 26 april 2023, een door registertaxateur H.W. Bijsterbosch opgesteld taxatierapport van 14 oktober 2022 en een door Pondera opgesteld geluidsrapport van 31 augustus 2022 ten grondslag gelegd.
In het planschadeadvies is op basis van een vergelijking van het inpassingsplan met het voorheen geldende planologische regime het volgende vermeld. Het inpassingsplan heeft de oprichting van drie windturbines in een overwegend agrarisch landschap planologisch mogelijk gemaakt, terwijl daar op grond van het voorheen geldende planologische regime geen windturbines waren toegestaan. Windturbine 1 is gerealiseerd op een afstand van ongeveer 450 m van de woning en is dominant aanwezig in het agrarische landschap. Deze windturbine is vanuit diverse kamers van de woning en vanaf het noordelijke en oostelijke gedeelte van de tuin goed zichtbaar. Hoewel tussen de woning en windturbine 1 op gronden met de bestemming "Bedrijf" bebouwing met een bouwhoogte van 12 m mag worden gerealiseerd, zal windturbine 1, gelet op de ashoogte van 120 m en de tiphoogte van 180 m, altijd zichtbaar blijven vanaf het perceel van [appellanten]. De andere twee windturbines zijn gerealiseerd op 1,3 km onderscheidenlijk 2 km afstand en liggen daarom te ver weg om een dominante rol te spelen bij het uitzicht vanuit de woning.
De planschadecommissie is op basis van de planvergelijking tot de conclusie gekomen dat [appellanten] planologisch nadeel ondervinden van het inpassingsplan door enige beperking van uitzicht, verslechtering van omgevingskwaliteit, enige toename van geluidhinder en door lichthinder van de obstakelverlichting. Bij deze conclusie heeft de planschadecommissie rekening gehouden met de planologische mogelijkheid om tussen de woning en de windturbines (hierna ook: het tussengebied) een bedrijfsgebouw met een lengte van 140 m en een bouwhoogte van 12 m op te richten. Voor de mate van geluidhinder vanwege de windturbines is de commissie afgegaan op het geluidsonderzoek van Pondera van 31 augustus 2022. De planschadecommissie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vrees van [appellanten] voor gezondheidsschade door de windturbines niet tot planschade kan leiden. Daarbij heeft de commissie in aanmerking genomen dat er op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten op dit moment geen bewijs is voor directe effecten van windturbines op de gezondheid.
Taxateur Bijsterbosch heeft de waarde van de woning onder het oude planologische regime getaxeerd op € 650.000,00 en onder het planologische regime van het inpassingsplan op € 620.000,00. De planschadecommissie, waarvan Bijsterbosch lid was, heeft bij de waardedaling, naast de hiervoor vermelde schadefactoren, ook rekening gehouden met de omstandigheid dat bij de woning de omgevingskwaliteit voorheen al nadelig werd beïnvloed door de op ongeveer 110 m afstand gelegen A2, waardoor de geluidsbelasting op de woning voorheen al hoog was. De commissie heeft verder in aanmerking genomen dat windturbine 1 een dominante invloed heeft op de omgeving van en het uitzicht vanuit de woning.
De planschadecommissie is tot de conclusie gekomen dat de nieuwe planologische ontwikkeling voor [appellanten] ten tijde van de koop van hun woning niet voorzienbaar was. De commissie heeft een drempel van 3% passend geacht, omdat de planologische ontwikkeling volgens de commissie gedeeltelijk past in de ruimtelijke structuur van de omgeving en gedeeltelijk past in het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid.
De planschadecommissie heeft, uitgaande van een planschade van € 30.000,00 en een normaal maatschappelijk risico van 3%, zijnde een bedrag van € 19.500,00, geadviseerd om aan [appellanten] een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 10.500,00.
De uitspraak van de rechtbank
8. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellanten] onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren hebben gebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het planschadeadvies en het taxatierapport, zodat het college van deze stukken mocht uitgaan. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college de overlast die [appellanten] van het inpassingsplan kunnen ondervinden voldoende bij zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft een normaal maatschappelijk risico van 3% redelijk geacht.
Behandeling van het hoger beroep
Maatstaf
9. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade wordt onderzocht of de aanvrager als gevolg van de wijziging van het planologische regime, die door de aanvrager als oorzaak van de schade is gesteld, in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt voor de desbetreffende gronden een vergelijking gemaakt tussen deze wijziging en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat op grond van het oude en nieuwe planologische regime is toegestaan, ongeacht of, en zo ja in hoeverre, deze planologische mogelijkheden zijn benut. Slechts indien en voor zover realisering van de planologische mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
In de rechtspraak wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen van directe planschade, dat wil zeggen: planschade als gevolg van een planologische ontwikkeling op de gronden van de aanvrager om een tegemoetkoming in planschade, en gevallen van indirecte planschade, dat wil zeggen: planschade als gevolg van een planologische ontwikkeling op gronden van derden. Bij de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in indirecte planschade wordt uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden op de gronden van derden.
Voor de beantwoording van de vraag of het nieuwe planologische regime overlast tot gevolg heeft, is slechts de overlast die inherent is aan het planologisch mogelijk gemaakte gebruik van belang.
Omvang van het geschil
10. De rechtbank heeft overwogen te begrijpen dat [appellanten] het windpark als een ingrijpende inbreuk op hun woon- en leefklimaat ervaren, maar dat zij in deze zaak alleen kan oordelen over het besluit over de planschade van [appellanten] als gevolg van het inpassingsplan. De Afdeling kan in hoger beroep ook alleen daarop ingaan. Gronden die daarover niet gaan, zal de Afdeling daarom niet bespreken.
Planvergelijking en schadefactoren
11. [appellanten] betogen dat het college de geluidhinder heeft onderschat die zij van windturbine 1 ondervinden. Zij voeren aan dat in het geluidsrapport van Pondera, waarop het college is afgegaan, ten onrechte is gerekend met jaargemiddelde geluidsnormen. De turbine voldoet aan die jaargemiddelden, omdat deze geregeld stilstaat wegens marktomstandigheden. [appellanten] hebben echter last van de piekgeluiden van de windturbine. Zij voeren verder aan dat zij de overlast van windturbine 1 verschillend waarnemen, afhankelijk van de locatie en de weersomstandigheden. Volgens [appellanten] zegt het door Pondera opgestelde geluidsrapport daarom niets over de geluidhinder die zij van de windturbine ondervinden.
[appellanten] voeren tevens aan dat bij de berekening van de geluidsbelasting ten onrechte geen rekening is gehouden met de planologische mogelijkheid om tussen hun woning en windturbine 1 een bedrijfsgebouw van 140 m breed en 12 m hoog op te richten. Volgens hen zou een dergelijk gebouw het verkeersgeluid van de A12 grotendeels tegenhouden, terwijl het geluid van de windturbine er overheen zal komen. Volgens [appellanten] is de berekening van de geluidsbelasting ook ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de woning zich in een laagvlieggebied bevindt.
11.1. Volgens het geluidsrapport heeft Pondera de geluidbelasting op de woning berekend met gebruik van het Reken- en meetvoorschrift windturbines. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 maart 2024 onder 20.1, ECLI:NL:RVS:2024:1259) is in dit Reken- en meetvoorschrift rekening gehouden met het specifieke karakter en de mate van hinderlijkheid van geluid door windturbines. De planschadecommissie heeft volgens het planschadeadvies waarde gehecht aan de vermelding in het geluidsrapport dat er momenten zullen zijn dat het windturbinegeluid niet wordt gemaskeerd door het wegverkeersgeluid van de A2 en dan onderscheiden kan worden van het wegverkeerslawaai. De commissie heeft verder waarde gehecht aan het specifieke karakter en de mate van hinderlijkheid van het geluid dat geproduceerd wordt door windturbines. Geluid afkomstig van windturbines wordt veelal als hinderlijker ervaren dan geluid afkomstig van bijvoorbeeld snelwegen. Hoewel de toename van geluidhinder op de woning zeer beperkt is, is de commissie op grond hiervan tot de conclusie gekomen dat [appellanten] in beperkte mate planologisch nadeel ondervinden door de schadefactor geluid.
11.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen zijn piekgeluiden bij windturbines niet relevant (uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:437, onder 4.5). Pondera heeft dan ook terecht naar piekgeluiden geen onderzoek gedaan. Dat de woning van [appellanten] in een laagvlieggebied is gelegen acht de Afdeling evenmin relevant, aangezien niet aannemelijk is dat hierdoor de geluidhinder van windturbine 1 op de woning zal toenemen. [appellanten] hebben verder hun stelling dat het betrekken van de planologisch mogelijke bebouwing in het gebied tussen de woning en windturbine 1 bij het geluidsonderzoek van Pondera van invloed kan zijn op de uitkomsten van dat onderzoek, niet gemotiveerd. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten] geen concrete aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat het college de geluidhinder van windturbine 1 heeft onderschat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat volgens het geluidonderzoek van Pondera windturbine 1 slechts een effect heeft van 0,2 dBLcum op de woning en dat de planschadecommissie rekening heeft gehouden met het specifieke karakter van geluid afkomstig van windturbine 1 en de hinderlijkheid daarvan. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2136, onder 11.2. 11.3. De betogen slagen niet.
12. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte gezondheidsrisico’s van windturbines niet bij haar beoordeling heeft betrokken. Volgens [appellanten] diende het college, bij gebrek aan voldoende wetenschappelijk onderzoek, het voorzorgprincipe te hanteren.
12.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (de overzichtsuitspraak van 6 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3690, onder 36) wordt in een planologische vergelijking slechts rekening gehouden met zorgen over gezondheidsrisico’s als gevolg van een planologische maatregel, als voor die zorgen aanwijzingen zijn te vinden in wetenschappelijke informatie die op de peildatum beschikbaar was. Niet in geschil is dat op de peildatum 31 augustus 2018 dergelijke wetenschappelijke informatie niet beschikbaar was. De planschadecommissie heeft dan ook terecht bij de planvergelijking geen rekening gehouden met mogelijke gezondheidsschade als gevolg van windturbines. Het betoog slaagt niet.
Taxatie
13. Bij de waardering van onroerende zaken spelen niet alleen de taxatiemethode, maar ook de kennis en ervaring van de deskundige een rol. De bestuursrechter beoordeelt of het bestuursorgaan de taxatie redelijkerwijs aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Verder moet de besluitvorming voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en moet de rechter toetsen of de besluitvorming aan die eisen voldoet.
Wanneer het betoog ziet op een aspect van de inhoud van het taxatierapport dat gebaseerd is op specifieke deskundigheid van een taxateur, kan de juistheid van (dat aspect van) het taxatierapport in beginsel slechts met vrucht worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat het taxatierapport onjuist is. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3690, onder 58 en 55. 14. [appellanten] betogen dat taxateur Bijsterbosch hun woning op een te laag bedrag heeft getaxeerd. Zij voeren aan dat zij hun woning, met toen een oppervlakte van 130 m2, in 2004 voor € 422.500,00 hebben gekocht. Dat komt neer op € 3.250,00 per vierkante meter. Nadien hebben zij de woning vergroot en verbouwd, zodat de woning nu een oppervlakte heeft van 200 m2. In 2004 zou een woning met deze oppervlakte (200 x € 3.250,00 =) € 650.000,00 waard zijn. Volgens [appellanten] volgt hieruit dat de woning op de peildatum 31 augustus 2018 een hogere waarde had. In dit verband betwisten zij dat hun woning een gemiddelde onderhoudstoestand heeft, zoals volgens hen is vermeld in het taxatierapport. Volgens [appellanten] is hun woning goed onderhouden. Zij betwisten ook dat hun woning een landelijke woning is, zoals in het taxatierapport is vermeld. Hoewel de woning in het buitengebied van Bruchem is gelegen, ligt zij op een steenworp afstand van de stad Zaltbommel. Volgens hen liggen veel voorzieningen, zoals een winkelcentrum, NS-station, sportpark, industrieterrein, tankstation en diverse middelbare en basisscholen op relatief korte afstand van de woning. Volgens [appellanten] heeft taxateur Bijsterbosch dan ook een te lage vierkante meterprijs gehanteerd.
14.1. Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, is de taxateur niet voor de gehele woning, maar alleen voor het schilderwerk aan de buitenzijde uitgegaan van een gemiddelde onderhoudstoestand. Taxateur Bijsterbosch heeft, anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, bij de taxatie van de waarde van de woning wel gebruik gemaakt van referentietransacties en daarnaar verwezen in paragraaf 3.7 van het taxatierapport. Hij heeft een beschrijving van deze referenties met de verschillen ten opzichte van de woning als bijlage bij het taxatierapport gevoegd. Op basis van deze referentietransacties is Bijsterbosch bij de taxatie van de waarde van de woning op de peildatum uitgegaan van een prijs van € 3.275,00 per vierkante meter woonoppervlakte. Het mede op grond van referentietransacties bepalen van een vierkante meterprijs behoort tot de specifieke deskundigheid van een taxateur. [appellanten] hebben geen onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur overgelegd waaruit blijkt dat het taxatierapport van Bijsterbosch op dit punt gebreken bevat.
De planschadecommissie heeft in reactie op de stelling van [appellanten] dat hun woning in het taxatierapport ten onrechte is aangeduid als landelijke woning aangegeven dat de woning zijn waarde primair ontleent aan de ligging in het buitengebied, de oppervlakte van de kavel en de woonoppervlakte van de gebouwen. Gelet hierop, valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien dat de taxateur er ten onrechte vanuit is gegaan dat de woning een landelijke woning is. Dat op beperkte afstand van de woning bepaalde voorzieningen aanwezig zijn, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
15. Het betoog van [appellanten] dat het college ten onrechte de drie overgelegde taxatierapporten terzijde heeft gelegd, slaagt niet.
[appellanten] hebben bij de planschadecommissie taxatierapporten uit 2006 en 2010 overgelegd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de planschadecommissie zich terecht op het standpunt gesteld dat deze taxatierapporten niet geschikt zijn om de hoogte van de planschade vast te stellen, omdat de rapporten niet zijn gebaseerd op een planologische vergelijking en de taxaties lang voor de peildatum 31 augustus 2018 zijn uitgevoerd.
[appellanten] hebben in de bezwaarfase een door registertaxateur E.A. de Wit opgesteld taxatierapport van 23 oktober 2023 overgelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit taxatierapport geen twijfel kan zaaien aan de juistheid van het taxatierapport van Bijsterbosch, omdat het niet is gebaseerd op een planologische vergelijking.
16. [appellanten] voeren aan dat uit het taxatierapport van Bijsterbosch niet blijkt op welke wijze hij is gekomen tot een waardedaling van 4,6% van de waarde van de woning onder het oude planologische regime. Zij stellen dat referentieobjecten ontbreken. Hierom twijfelen zij aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van taxateur Bijsterbosch op het terrein van planschade door windmolenparken. Zij vinden het verder onbegrijpelijk dat de planschadecommissie geen gebruik heeft willen maken van de gemiddelde waardendaling in het overgelegde TNO-rapport.
16.1. Zoals hiervoor is overwogen, heeft Bijsterbosch gebruik gemaakt van referentietransacties en heeft hij daarnaar verwezen in het taxatierapport. Het taxatierapport is verder gebaseerd op het planschadeadvies van de planschadecommissie. Daarin zijn ter onderbouwing schadefactoren vermeld en is de commissie nader ingegaan op de geluidhinder van de nabij gelegen rijksweg A2 en de dominantie invloed van winturbine 1 op de omgeving van de woning en op het uitzicht vanuit de woning. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de planschadecommissie de waardedaling hiermee toereikend gemotiveerd. Dat de waardedaling neerkomt op 4,6% van de waarde van de woning voor het ontstaan van de schade is de uitkomst van de taxaties.
16.2. Dat [appellanten] zich niet kunnen vinden in het door Bijsterbosch opgestelde taxatierapport is geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid of onafhankelijkheid van taxateur Bijsterbosch. [appellanten] hebben op dit punt verder geen motivering gegeven. De Afdeling heeft dan ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de deskundigheid of onafhankelijkheid van taxateur Bijsterbosch.
16.3. [appellanten] hebben het TNO-rapport ‘De verwachte impact van windturbines op huizenprijzen in Nederland. Een ruimtelijke analyse voor de periode 2020-2030’ van 3 maart 2022 bij hun reactie op het conceptadvies van de planschadecommissie overgelegd. In reactie hierop heeft de planschadecommissie zich op het standpunt gesteld dat het TNO-rapport uitgaat van algemeenheden en bandbreedtes voor waardedalingen van woningen nabij windturbines en dat in het rapport gemiddelden worden gehanteerd, maar dat het rapport geen inzicht biedt in locatie-specifieke eigenschappen in individuele zaken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de planschadecommissie het rapport terecht daarom niet heeft betrokken in haar planschaderapport. [appellanten] hebben niet gemotiveerd waarom dit oordeel onjuist is. Alleen al hierom kan het betoog niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
16.4. De betogen slagen niet.
Normaal maatschappelijk risico
17. [appellanten] betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een normaal maatschappelijk risico van 3% in deze zaak redelijk is. Op de zitting hebben zij toegelicht zich niet in dat percentage te kunnen vinden, omdat in de zienswijzenota van mei 2018, behorend bij het inpassingsplan, was vermeld dat een normaal maatschappelijk risico van 2% zou worden gehanteerd. Daarin was verder vermeld dat de ontwikkelaar van het project daarvan de helft voor eigen rekening zou nemen, zodat voor hen een drempel van 1% zou gelden. [appellanten] hebben een hierop gebaseerd minnelijk bod van de projectontwikkelaar afgewezen. Zij hebben nadien een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend. Volgens [appellanten] hoefden ze niet te verwachten dat in de planschadeprocedure zou worden afgeweken van de uitgangspunten in de zienswijzenota.
17.1. Voor het antwoord op de vraag of schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt, is onder meer van belang of de desbetreffende planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past. Indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3 procent in beginsel aangewezen. Zie de overzichtsuitspraak van 6 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3690, onder 96, 98 en 100. De planschadecommissie heeft in overeenstemming met deze maatstaf de hoogte van het normaal maatschappelijk risico bepaald. Anders dan [appellanten] aanvoeren, was de commissie daarbij niet gebonden aan hetgeen in de zienswijzenota is vermeld. Het college mocht dan ook in zoverre op het planschadeadvies afgaan.
17.2. Het betoog slaagt niet.
Slotsom hoger beroep
18. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
w.g. Oranje
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
507