202400090/1/A3.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 november 2023 in zaak nr. 23/705 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2020 heeft het college betaald parkeren ingevoerd in de wijk Moerwijk-Noord in Den Haag.
Bij besluit van 8 december 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 december 2022 vernietigd voor zover daarbij het bedrag aan verbeurde dwangsommen te laag was vastgesteld. De rechtbank heeft de overige rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 augustus 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Smit, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft met een aanwijzingsbesluit met ingang van 1 februari 2021 betaald parkeren ingevoerd in de wijk Moerwijk-Noord in Den Haag. Het college is hiertoe overgegaan, omdat de parkeerdruk in die wijk hoog was. Het college zag de invoering van betaald parkeren als oplossing hiervoor. Om te onderzoeken of bij de bewoners van de wijk voldoende draagvlak was voor betaald parkeren, heeft het college een enquête gehouden. Van de 2.115 bewoners die een formulier hebben ontvangen, hebben er 584 (27,71%) gereageerd. Daarvan was 52,74% voor de invoering van betaald parkeren, was 42,12% hier tegen en heeft 5,14% blanco gestemd. Op basis van deze uitkomst heeft het college het aanwijzingsbesluit genomen.
Uitspraak rechtbank
2. De rechtbank heeft - kort weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang - geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit om betaald parkeren in te voeren.
2.1. Gelet op de respons en de uitkomst van de enquête heeft het college naar het oordeel van de rechtbank de belangen van de bewoners voldoende zorgvuldig afgewogen. Dat het quorum van 35% niet is gehaald, maakt nog niet dat het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig is. Het halen van dit quorum zorgt er namelijk alleen maar voor dat het college zich eerder gebonden acht aan de uitkomst van de enquête. Dat het quorum niet is gehaald, betekent nog niet dat het college niet heeft mogen beslissen om het betaald parkeren in te voeren. Het college mocht meewegen dat de meerderheid van de bewoners die op de enquête hebben gereageerd voor invoering van het betaald parkeren in de wijk Moerwijk-Noord is. Ook mocht het college de omstandigheid dat een groep bewoners zich heeft georganiseerd omdat zij voor betaald parkeren zijn, betrekken bij zijn belangenafweging.
2.2. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat de enquête zeer fraudegevoelig was, omdat gebruik is gemaakt van genummerde formulieren. De enquête is vanwege de coronamaatregelen eerder dat jaar in de zomermaanden gehouden. Maar de formulieren zijn voor de aanvang van de zomervakantie naar de bewoners verzonden en het college heeft de reacties die na de sluitingsdatum zijn binnengekomen ook nog meegenomen.
Hoger beroep
3. Volgens [appellant] heeft het college het aanwijzingsbesluit niet mogen nemen, omdat het quorum van 35% niet is gehaald. Volgens [appellant] was maar 15% van de bewoners van Moerwijk-Noord voor het invoeren van betaald parkeren. Op de zitting heeft [appellant] een brief van 24 november 2020 overgelegd waarin het college bewoners van Moerwijk-Noord, Moerwijk-Oost en Morgenstond-Zuid informeert over de resultaten van de draagvlakonderzoeken. Hieruit volgt dat in twee direct naastgelegen wijken ervoor is gekozen om betaald parkeren niet in te voeren, omdat met de enquêtes die in die wijken waren afgenomen geen meerderheid werd gehaald. Volgens [appellant] is er daarom grote twijfel of hiervoor wel voldoende draagvlak is onder de bewoners van Moerwijk-Noord en heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college de belangen van de bewoners voldoende zorgvuldig heeft afgewogen.
3.1. Daarbij vindt [appellant] de uitkomst van de enquête niet betrouwbaar. Het onderzoek is uitgevoerd tijdens de zomervakantie, waardoor maar weinig mensen thuis waren. Verder betwijfelt hij of er blanco stemmen zijn uitgebracht, omdat die keuze op het formulier ontbrak. Ook zijn de formulieren volgens hem gemakkelijk te kopiëren, omdat daarop geen unieke code stond en de bewoners niet verplicht waren gebruik te maken van een antwoordenveloppe. In de wijk Moerwijk-Noord was een actieve groep buurtbewoners voor de invoering van betaald parkeren en zo was het voor voorstanders van het invoeren van betaald parkeren eenvoudig mogelijk meerdere formulieren in te zenden en de uitkomst van de enquête te beïnvloeden.
Beoordeling van het hoger beroep
4. De Afdeling volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat het college van zijn bevoegdheid tot het invoeren van betaald parkeren in de wijk Moerwijk-Noord gebruik heeft mogen maken. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende.
4.1. Allereerst is het college er onvoldoende in geslaagd gemotiveerd toe te lichten wat de grondslag is van het quorum. Volgens het college volgt uit beleid dat er voorafgaand aan de invoering van betaald parkeren een draagvlakonderzoek door middel van een enquête wordt gedaan als de parkeerdruk in een wijk hoger dan 90% is. Dit was het geval in de wijk Moerwijk-Noord. Hierbij hanteert het college een quorum van 35%. Uit de brief van 24 november 2020 volgt ook dat het college bij de enquêtes in de wijken Moerwijk-Noord, Moerwijk-Oost en Morgenstond-Zuid dit quorum heeft gehanteerd. Op de zitting heeft het college verder toegelicht dat het quorum nergens op papier staat, maar dat het om een vaste gedragslijn gaat. Volgens het college is het niet duidelijk waar het quorum op is gebaseerd. Ook is niet duidelijk geworden hoe het college omgaat met de uitkomst van een enquête als het quorum niet is behaald. Zo is niet duidelijk geworden of de weging van andere belangen dan kunnen leiden tot een andere uitkomst dan die van de enquête en zo ja, wanneer dat het geval is. Zodoende heeft het college onvoldoende gemotiveerd of, en zo ja in hoeverre het college aan de uitkomsten van de enquête is gebonden als het quorum niet wordt behaald. Het oordeel van de rechtbank dat het halen van het quorum er alleen maar voor zorgt dat het college zich eerder gebonden acht aan de uitkomst van de enquête, kan daarom niet worden gevolgd.
Het betoog slaagt.
4.2. Verder heeft de Afdeling op de zitting met partijen de door [appellant] meegebrachte enquêteformulier bekeken. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is dit formulier niet genummerd. Het nummer op dit formulier blijkt door [appellant] zelf te zijn aangebracht. Het college heeft vervolgens erkend dat de enquêteformulieren inderdaad niet waren genummerd en dat dit kennelijk fout is gegaan. Het college kan de ingevulde formulieren ook niet meer onderzoeken, omdat deze niet bewaard zijn gebleven. Zodoende kan ook niet meer worden nagegaan of de enquête regelmatig is verlopen. Het had op de weg van het college gelegen om toe te zien op een zorgvuldige uitvoering van de enquête en ervoor te zorgen dat het regelmatig verloop van de enquête wel kon worden nagegaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1606). Dit heeft het college nagelaten. Dit klemt temeer omdat het college bij de besluitvorming klaarblijkelijk groot gewicht heeft toegekend aan de uitkomst van de enquête, terwijl het quorum niet was gehaald. Onder deze omstandigheden heeft het bij het college ontbroken aan een zorgvuldige voorbereiding, waarbij het bestuursorgaan de nodige kennis moet vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het college kon zijn besluitvorming daarom niet op de uitkomst van deze enquête baseren. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat [appellant] verder heeft aangevoerd te bespreken. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover aangevallen. [appellant] heeft namelijk het oordeel van de rechtbank over het bedrag aan dwangsommen niet aangevochten in hoger beroep. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, verklaart de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 december 2022 gegrond en vernietigt zij dit besluit. Dit betekent dat het college, met inachtneming van wat de Afdeling hierboven heeft overwogen, opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar moet beslissen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. Het college moet de proceskosten vergoeden. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van verletkosten. De verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting in hoger beroep worden forfaitair vastgesteld op zes uur. [appellant] heeft het gestelde uurtarief van € 48,00 per uur niet onderbouwd. Daarom wordt het laagste uurtarief van € 9,00 toegekend. De totale verletkosten worden vastgesteld op € 54,00.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 november 2023 in zaak nr. 23/705 voor zover aangevallen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 8 december 2022, kenmerk B.3.22.3431.001, voor zover het de invoering van betaald parkeren in de wijk Moerwijk-Noord betreft;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 54,00;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
735-1171