ECLI:NL:RVS:2025:5617

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
202402895/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stienestraat 65 en de gevolgen voor zorginstelling en agrarische bedrijfsvoering

Op 19 november 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Stienestraat 65" dat door de raad van de gemeente Weert is vastgesteld op 13 maart 2024. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een zorginstelling met 34 zorgeenheden mogelijk, bedoeld voor zorgbehoevende ouderen. De appellanten, Stichting Bospop en een agrariër, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor negatieve gevolgen voor het festival Bospop en de agrarische bedrijfsvoering van de agrariër door de nieuwe zorginstelling.

De Afdeling heeft de zaak op 20 augustus 2025 ter zitting behandeld. De raad van de gemeente Weert heeft een verweerschrift ingediend en is vertegenwoordigd door mr. P. A.P.J. Hecker en ing. M. Arts. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de betrokken partijen en dat de participatieprocedure correct is doorlopen. De Afdeling oordeelt dat de raad niet in strijd heeft gehandeld met het gemeentelijk kwaliteitsmenu en dat de ontwikkeling van de zorginstelling niet in strijd is met de wetgeving omtrent geur- en geluidshinder.

De Afdeling concludeert dat de beroepen van Bospop en de agrariër ongegrond zijn en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak bevestigt de mogelijkheid van de realisatie van de zorginstelling en de afweging van belangen door de gemeente Weert.

Uitspraak

202402895/1/R1.
Datum uitspraak: 19 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Stichting Bospop, gevestigd in Weert,
2.       [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend, respectievelijk gevestigd in Weert (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Stienestraat 65" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Bospop en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. P. A.P.J. Hecker en ing. M. Arts, is verschenen. Verder is ter zitting Scheyvenhof B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 23 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan maakt op het perceel Stienestraat 63-65 een zorginstelling met 34 zorgeenheden mogelijk. Het voornemen is daar een woon- en zorghuis te realiseren, waarin aan zorgbehoevende ouderen 24-uurs zorg wordt geboden. Ook maakt het plan een kiosk met terras mogelijk voor bewoners en bezoekers van de zorginstelling.
Onder het vorige plan had het plangebied de bestemmingen "Bos" en "Wonen". Ten tijde van de vaststelling van het plan stonden in het plangebied twee woningen. De woning aan de Stienestraat 65 wordt gesloopt voor de realisering van het plan. De woning aan de Stienestraat 63 blijft behouden. Ter plaatse van die woning wordt wel de overtollige en in slechte staat verkerende bebouwing in de vorm van schuren gesloopt. Scheyvenhof B.V. is de initiatiefnemer van het plan.
3.       Bospop en [appellant sub 2] zijn het niet eens met het plan. Bospop heeft een tijdelijke vergunning die het mogelijk maakt om tot en met 2026 jaarlijks gedurende een weekend per jaar het festival Bospop te houden op gronden nabij het plangebied. Zij vreest voor beperkingen aan het festival door het plan.
[appellant sub 2] exploiteerde ten tijde van de vaststelling van het plan een agrarisch bedrijf aan de [locatie]. Hij heeft beroep ingesteld, omdat hij vindt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijke gevolgen van het plan voor de agrarische bedrijfsvoering op en rond de [locatie].
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Gezamenlijke beroepsgronden van Bospop en [appellant sub 2]
Participatie en bekendmaking van het besluit
5.       Bospop en [appellant sub 2] betogen dat er onvoldoende participatie is geweest en dat de participatieprocedure onzorgvuldig is doorlopen. Daarover voert Bospop aan dat de omgeving onvoldoende is betrokken. Ook wijst zij erop dat zij ten onrechte geen bericht heeft gehad over het besluit tot vaststelling van het plan.
[appellant sub 2] voert daarover aan dat hij onvoldoende tijd heeft gehad om zijn zienswijze te onderbouwen. De termijn om een zienswijze in te dienen viel namelijk in de kerstperiode.
5.1.    De Afdeling stelt voorop dat het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) neergelegde bestemmingsplanprocedure. Evenmin is op grond van de Participatieverordening gemeente Weert 2023 inspraak verplicht wanneer al bij of krachtens wettelijk voorschrift in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien. Op de voorbereiding van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing. Het plan is voorbereid met toepassing van die afdeling. Bospop en [appellant sub 2] hebben over het ontwerpplan dat ter inzage heeft gelegen van 23 november 2023 tot en met 3 januari 2024 een zienswijze naar voren kunnen brengen. Bospop en [appellant sub 2] hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Over het betoog van [appellant sub 2] dat de termijn om een zienswijze in te dienen in de kerstperiode viel, overweegt de Afdeling dat de Wro en de Awb zich daar niet tegen verzetten. De raad is ingegaan op de door Bospop en [appellant sub 2] ingebrachte zienswijzen. Hoewel het voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan en in de zienswijzenprocedure op grond van afdeling 3.4 van de Awb niet verplicht is om overleg te voeren met belanghebbenden, hebben er op 22 mei 2022 en 27 november 2023 informatieavonden plaatsgevonden. Naar aanleiding van het gevoerde overleg en de ingediende zienswijzen zijn er wijzigingen doorgevoerd. Voor het oordeel dat Bospop en [appellant sub 2] hun belangen niet of onvoldoende kenbaar hebben kunnen maken, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het participatiebeleid van de gemeente is voorbereid.
De Afdeling overweegt verder dat mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit de rechtmatigheid van het besluit niet kunnen aantasten. Het betoog van Bospop dat het besluit niet op de juiste wijze aan haar is bekendgemaakt kan alleen al daarom geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar haar uitspraak van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1010.
Het betoog slaagt niet.
Het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert (hierna: GKW)
6.       Bospop en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd is met het GKW. Bospop voert daarover aan dat de raad de ontwikkeling ten onrechte heeft ondergebracht onder module 10 voor "overige (gebouwde) functies". Volgens Bospop is module 10 uitsluitend bedoeld voor bijzondere situaties, waarbij onder andere de ligging, bereikbaarheid en "actietijd" een rol spelen, zoals een brandweerkazerne.
[appellant sub 2] voert daarover aan dat de raad er ten onrechte van uit is gegaan dat de ontwikkeling van de zorginstelling een commerciële voorziening is. Het gaat volgens hem om een niet-commerciële/publieke maatschappelijke voorziening, waarvoor volgens het GKW de noodzaak om die voorziening buiten de contour te realiseren moet worden aangetoond. De zorg wordt namelijk volledig vergoed vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) en winstuitkeringen zijn niet toegestaan, zo stelt [appellant sub 2].
Verder voert [appellant sub 2] aan dat - als wordt aangenomen dat het wel gaat om een commerciële voorziening - de raad voor de kwaliteitsbijdrage ten onrechte niet heeft aangesloten bij module 8 die gaat over nieuwe (solitaire) woningbouw en waarvoor een hogere kwaliteitsbijdrage geldt.
6.1.    De raad heeft het plan vastgesteld met toepassing van het GKW.
Het GKW is een uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu (hierna: LKM) en is onderdeel van de Structuurvisie Weert 2025. Het GKW is van toepassing op ontwikkelingen die nieuw ruimtebeslag leggen op het buitengebied. Het uitgangspunt van het GKW is dat aan het toestaan van zulke ontwikkelingen ter compensatie van het ruimtelijke verlies, een kwaliteitsverbetering wordt gekoppeld. In het GKW is een aantal mogelijke ontwikkelingen uitgewerkt in modules. De raad heeft de ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt, ondergebracht onder module 10 "Overige (gebouwde) functies".
-Module 10?
6.2.    In het GKW staat dat onder module 10 zowel niet-commerciële/publieke maatschappelijke voorzieningen zoals politiebureaus, gemeentehuizen, brandweerkazernes et cetera vallen, als commerciële voorzieningen die niet onder de andere modules passen. De stelling van Bospop dat module 10 alleen is bedoeld voor bijzondere situaties, zoals een brandweerkazerne mist dus feitelijke grondslag.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
-Niet-commerciële/publieke maatschappelijke voorziening?
6.3.    Voor niet-commerciële/publieke maatschappelijke voorzieningen geldt op basis van het GKW dat de noodzaak duidelijk moet zijn om die voorzieningen buiten de contour te realiseren. Voor commerciële voorzieningen als bedoeld in module 10 geldt op basis van het GKW dat uit de ruimtelijke afweging moet blijken of vestiging buiten de contour aanvaardbaar is. Gelet daarop is van belang of de ontwikkeling aangemerkt moet worden als niet-commerciële/publieke maatschappelijke voorziening of als commerciële voorziening.
6.4.    De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene zorginstelling geen niet-commerciële/publieke maatschappelijke voorziening is, als bedoeld in het GKW. Daarover heeft de raad toegelicht dat de ontwikkeling wordt gerealiseerd door een private initiatiefnemer en dat de realisering daarvan niet wordt gefinancierd vanuit publieke middelen. Verder staat in paragraaf 2.3.1. van de plantoelichting dat het concept van de initiatiefnemer uitgaat van het scheiden van wonen en zorg. Weliswaar wordt de zorg vergoed vanuit de Wlz, maar de bewoners moeten zelf betalen voor de huisvesting en servicekosten. Verder staat daarin dat de beoogde zorginstelling is gericht op bewoners die een maximale hoge eigen bijdrage betalen en dat sprake is van een zogenoemd full-service-concept met onder meer dagverse maaltijden, een dierenweide, wellness en een terras.
Nu naast zorg vele andere voorzieningen worden aangeboden die niet uit publieke middelen worden gefinancierd, is de Afdeling alleen al daarom van oordeel dat de raad de voorziene ontwikkeling van een woon- en zorghuis als commerciële voorziening heeft mogen aanmerken. Gelet daarop bestond op basis van het GKW niet de verplichting om de noodzaak aan te tonen om de voorziening buiten de contour te realiseren. Voor commerciële voorzieningen, als hier aan de orde geldt op basis van het GKW dat uit de ruimtelijke afweging moet blijken of vestiging buiten de contour aanvaardbaar is. Uit de ruimtelijke afweging die in paragraaf 3.5.2 van de plantoelichting staat, blijkt naar het oordeel van de Afdeling voldoende dat en waarom de raad vestiging buiten de contour in dit geval aanvaardbaar heeft geacht. [appellant sub 2] heeft deze toelichting niet bestreden.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
-Kwaliteitsbijdrage
6.5.    In paragraaf 5.5 van het LKM is beschreven wat de kwaliteitsbijdrage inhoudt. Dat is een (financiële) bijdrage die bij een aantal ontwikkelingen wordt gevraagd. De kwaliteitsbijdrage heeft een bepaalde hoogte in euro’s gebaseerd op de soort ontwikkeling en de grootte van de ontwikkeling. Met die bijdrage worden kwaliteitsverbeteringen uitgevoerd, zodat per saldo sprake zal zijn van kwaliteitsverbetering. Als voorbeelden van kwaliteitsverbeteringen worden onder meer genoemd: de realisering van natuur en landschap volgens een landschapsontwikkelplan, de sloop van glasopstanden of bebouwing en de verplaatsing van agrarische bedrijven.
6.6.    In het GKW staat bij module 10 dat voor commerciële voorzieningen een kwalitatieve benadering het uitgangspunt is. Over de kwaliteitsbijdrage staat daarin dat deze verplicht is en dat de hoogte maatwerk is, waarbij de gevolgen van de nieuwe bestemming voor de kwaliteit ter plekke en de omgeving moeten worden meegenomen, evenals de waardeverandering door de bestemmingswijziging. Verder staat daarin dat voor de kwaliteitsbijdrage aangesloten kan worden bij vergelijkbare ontwikkelingen uit het GKW. Voor nieuwe vormen van zorg- of bedrijfsappartementen dient aangesloten te worden bij module 8 voor solitaire bebouwing, zo staat in het GKW.
6.7.    De Afdeling overweegt dat de raad voor de ontwikkeling weliswaar een lagere kwaliteitsbijdrage heeft gehanteerd dan op basis van module 8 voor solitaire bebouwing is opgenomen in het GKW. De Afdeling is echter van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad een hogere kwaliteitsbijdrage had moeten hanteren, gelet op de gevolgen van de nieuwe bestemming voor de kwaliteit ter plekke en de omgeving en de kwaliteitsverbetering die wordt gerealiseerd. De gevolgen van de nieuwe bestemming en de kwaliteit ter plekke zijn uiteengezet in paragraaf 3.5.2 van de plantoelichting. Daarin staat dat er weliswaar een toename aan bebouwing is, maar dat de bebouwing, net als in de huidige situatie, grotendeels aan het zicht wordt onttrokken door het bosrijke perceel. Verder staat in de plantoelichting dat het geheel landschappelijk wordt ingepast bij het karakter van het bosperceel en dat de landschappelijke situatie verder wordt verbeterd door het slopen van vervallen bebouwing. Het landschap wordt verder versterkt door grootschalig onderhoud en compensatie van de 16 te kappen bomen door de aanplant van in totaal 30 nieuwe bomen. De raad heeft er daarbij op gewezen dat in het GKW ook staat dat voor commerciële voorzieningen als hier aan de orde een kwalitatieve benadering het uitgangspunt is en dat de hoogte van de kwaliteitsbijdrage maatwerk is. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de raad zich op het standpunt kon stellen dat de gehanteerde kwaliteitsbijdrage niet in strijd is met het GKW.
Het betoog slaagt niet.
Maakt het plan zelfstandig wonen mogelijk?
7.       Bospop en [appellant sub 2] voeren aan dat het plan onvoldoende uitsluit dat er zelfstandig wordt gewoond op de gronden, waar een zorginstelling is toegestaan.
[appellant sub 2] heeft er in dat verband op gewezen dat in de plantoelichting staat dat het voornemen is ook 2-persoonskamers en logeerkamers te realiseren. Dat impliceert volgens hem dat partners zonder zorgindicatie er ook mogen wonen. Verder voert hij daarover aan dat geen definitie voor begeleid- en beschermd wonen in het plan is opgenomen. Het plan staat begeleid- en beschermd wonen toe, terwijl volgens hem bij begeleid wonen zelfstandig wordt gewoond, met begeleiding.
7.1.    Artikel 4.1.1, aanhef en onder b, van de planregels luidt:
"De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
b. uitsluitend een zorginstelling ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling', met maximaal het aangegeven aantal zorgeenheden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal zorgeenheden"
Artikel 1.80 van de planregels definieert zorgeenheid als volgt:
"onzelfstandige eenheid voor verblijf met 24 uur nabije zorg en toezicht."
Artikel 1.82 van de planregels definieert zorginstelling als volgt:
"instelling waar onzelfstandige verblijf plaatsvindt, waarbij sprake is van 24 uurs begeleiding en zorg. Begeleid/beschermd wonen met gezondheidszorg wordt hieronder tevens begrepen."
7.2.    De Afdeling stelt voorop dat de plantoelichting geen deel van het plan uitmaakt. Dit betekent dat geen juridisch bindende betekenis toekomt aan wat in de plantoelichting staat. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit artikel 4.1.1. van de planregels in samenhang met artikelen 1.80 en 1.82 voldoende duidelijk dat op basis van het plan alleen onzelfstandig verblijf is toegestaan.
De gronden, waarop het voornemen is de zorginstelling te realiseren krijgen met het plan de bestemming "Maatschappelijk" met functieaanduiding "zorginstelling" en gedeeltelijk de aanduiding "bouwvlak". Het gehele bouwvlak is voorzien van de aanduiding "maatvoering maximum aantal zorgeenheden: 34". Daar is op basis van de planregels een zorginstelling met 34 onzelfstandige eenheden voor verblijf met 24 uur nabije zorg en toezicht toegestaan. Op basis van de planregels mogen binnen de bestemming "Maatschappelijk" dus alleen onzelfstandige eenheden worden gerealiseerd. Dat het plan ook 2-persoonseenheden en begeleid/beschermd wonen met gezondheidszorg, toestaat en dat in de plantoelichting staat dat er ook gelogeerd mag worden, doet daaraan niet af, nu, zoals hiervoor overwogen, op basis van de planregels alleen onzelfstandig verblijf mag plaatsvinden.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 2] voor het overige
Beperkingen agrarische bedrijfsvoering?
8.       [appellant sub 2] voert aan dat de raad er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat de voorziene ontwikkeling kan leiden tot beperking aan zijn bedrijfsvoering vanwege de geur-, stof- en geluidshinder die de toekomstige bewoners van het plangebied zullen ervaren van zijn bedrijf.
8.1.    Aan het plan is het rapport "Onderzoek geur en gezondheid door veehouderij Bestemmingsplan herziening Stienestraat 65 te Weert"  (hierna: het rapport) van 29 juni 2023 opgesteld door Pouderoyen Tonnaer ten grondslag gelegd. Daarin wordt onderzocht of het plan leidt tot beperkingen voor de bedrijfsvoering van agrariërs in de nabijheid van het plangebied, waaronder [appellant sub 2]. De conclusie van het rapport is dat het plan voor de omliggende agrarische bedrijven niet leidt tot beperkingen op het gebied van geur en fijnstof.
Over het aspect geur staat in het rapport dat op het bedrijf van [appellant sub 2] aan de [locatie] melkvee wordt gehouden. Daarvoor is in 1998 een milieuvergunning verleend. Voor melkvee is niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor vastgesteld. Daarop zijn de afstandsnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) dan wel het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De vaste afstandsnormen betreffen de minimaal aan te houden afstand van het emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het geurgevoelig object. In het rapport staat dat de afstand tussen het emissiepunt van het dierenverblijf op het perceel van [appellant sub 2] en het plangebied 296 m was ten tijde van de vaststelling van het plan.
Bij de bepaling van geurhinder als gevolg van een dierenverblijf op grond van de Wgv dan wel het Activiteitenbesluit milieubeheer dient in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als uitgangspunt de grens van het aangegeven bouwvlak van het dierenverblijf te worden genomen, aangezien binnen het gehele bouwvlak bedrijfsbebouwing tot stand kan komen waarin hinder veroorzakende activiteiten plaats kunnen vinden (vergelijk de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1355, onder 28). De Afdeling heeft vastgesteld dat de afstand tussen het bouwvlak van het dierenverblijf en het plangebied ongeveer 175 m is. De afstand tussen het bouwvlak van het dierenverblijf en het bouwvlak van de voorziene zorginstelling is ongeveer 330 m. In de gemeente Weert geldt een vaste afstand van 25 m voor het buitengebied op grond van artikel 4 van de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Weert 2007. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Over fijnstof staat in paragraaf 5.1 van het rapport dat ter plaatse van het plangebied gezien de lage achtergrondconcentratie fijnstof, de zeer beperkte bronbijdrage fijnstof door veehouderijen en de grote afstand tot veehouderijen, er daardoor geen sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico. [appellant sub 2] heeft de uitgangspunten en conclusies uit het rapport niet bestreden.
8.2.    Over het aspect geluid overweegt de Afdeling dat de afstand tussen het bouwvlak van de voorziene zorginstelling en het perceel van [appellant sub 2] ongeveer 190 m is. Op basis van het vorige plan is reeds een woning en daarmee al een gevoelige functie op een afstand van ongeveer 190 m van het perceel van [appellant sub 2] toegestaan. [appellant sub 2] heeft niet concreet gemaakt, waarom volgens hem de voorziene zorginstelling op het gebied van geluid tot meer of andere beperkingen zal leiden dan de bestaande woning. De raad heeft zich gelet op de afstand van 190 m tot het perceel van [appellant sub 2] ook op het standpunt kunnen stellen dat niet  aannemelijk is dat onaanvaardbare akoestische gevolgen zullen optreden ter plaatse van de voorziene zorginstelling door de bedrijfsvoering van [appellant sub 2].
De Afdeling acht het gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat [appellant sub 2] als gevolg van het plan in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Voor het oordeel dat de raad bij vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant sub 2] bestaat dan ook geen aanleiding.
Het betoog slaagt niet.
De ladder voor duurzame verstedelijking
9.       [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De raad gaat er volgens hem ten onrechte van uit dat het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Daarnaast voert hij aan dat onvoldoende is gemotiveerd dat het plan voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Hij wijst in dat kader op een onderzoek naar de toekomstige behoefte aan wonen met zorg en ondersteuning dat is uitgevoerd door Zorgorganisatie Stichting Land van Horne (hierna: het onderzoek van Land van Horne). De uitkomsten van dat onderzoek worden beschreven in de Woonzorgvisie Gemeente Weert (hierna: de Woonzorgvisie).
Ook is volgens hem onvoldoende gemotiveerd dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Volgens hem had de ontwikkeling ook in het kern- of kernrandgebied gerealiseerd kunnen worden.
9.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
9.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 over artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, ECLI:NL:RVS:2017:1724, verplicht artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro het betrokken bestuursorgaan om in de toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte te beschrijven.
Niet in geschil is dat de beoogde ontwikkeling een "stedelijke ontwikkeling" betreft, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Gelet op het daarover verhandelde ter zitting en nu het plan voorziet in een ruimtebeslag van 3.000 m² is tussen partijen ook niet in geschil dat de ontwikkeling aangemerkt moet worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
-Behoefte
9.3.    Omdat het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet de toelichting bij het plan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling bevatten. In paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting wordt de behoefte aan de ontwikkeling beschreven. Daarin staat dat door de vergrijzing de druk op de ouderenzorg ook in Limburg toeneemt en dat een steeds grotere groep ouderen niet zelfstandig kan blijven wonen en behoefte heeft aan een plek met 24-uurs zorg en ondersteuning. Verder staat daarin dat er een groot tekort is aan dergelijk aanbod voor ouderen met een zorgbehoefte, waarbij sprake is van scheiden van wonen en zorg (verblijf en zorg), zoals het voorliggende initiatief. Een ander zorghuis van dezelfde initiatiefnemer kent een oplopende wachtlijst. Verder staat daarin dat voor deze doelgroep er in het geheel geen aanbod is in Weert en omgeving. De conclusie is dat met het plan wordt voorzien in zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte.
In paragraaf 5.1 van de Woonzorgvisie zijn de uitkomsten van het onderzoek van Land van Horne, waarop [appellant sub 2] heeft gewezen weergegeven. Op pagina 43 van de Woonzorgvisie staat weliswaar dat er in 2025 een overschot wordt verwacht voor de categorie "beschermd wonen" waar de ontwikkeling onder valt, maar op de zitting heeft de raad uiteengezet dat het aantal ouderen in Weert met behoefte aan zorg in 2040 ten opzichte van 2022 substantieel zal toenemen. Op pagina 23 van de Woonzorgvisie staat verder dat het landelijk beleid erop is gericht alle groei in de zorgvraag vorm te geven in de thuissituatie en dat om die reden het aantal "beschermd wonen" locaties niet wordt uitgebreid, maar dat de huidige capaciteit, waaronder de met het plan voorziene ontwikkeling wel in stand wordt gehouden. De raad heeft daarbij op de zitting te kennen gegeven dat van het bestaande aanbod plekken komen te vervallen, vanwege de slechte staat van de bebouwing. Op pagina 44 van de Woonzorgvisie staat ten slotte dat er voor de categorie "beschermd wonen in de vorm van wonen in een instelling", waaronder het voorliggende initiatief valt, altijd wel wachtenden zijn. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen reden om eraan te twijfelen dat de ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
Het betoog slaagt niet.
-Niet binnen bestaand stedelijk gebied
9.4.    Tussen partijen is niet in geschil dat de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is voorzien. In paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting wordt toegelicht waarom voor deze locatie is gekozen. De initiatiefnemers hebben toegelicht dat zij het initiatief juist in een landelijke setting en in een aantrekkelijke omgeving willen realiseren, om een gezond en veilig woon- en leefklimaat voor de doelgroep te realiseren, waar ruimte is voor ontmoeting en recreatie. De raad heeft daarnaast toegelicht dat er binnen bestaand stedelijk gebied geen locatie is, waar de voorziene zorginstelling met de daarbij behorende tuin en andere voorzieningen, gelet op de omvang daarvan kan worden gerealiseerd. Verder heeft de raad toegelicht dat er in Weert woningen worden gebouwd voor de bovenregionale instroom en dat de woningbehoefte in de gemeente daardoor te groot is om binnen bestaand stedelijk gebied op te vangen. Om in de woningbehoefte te voorzien zijn ook uitbreidingslocaties nodig. De Afdeling begrijpt het standpunt van de raad, aldus dat ook gelet op de woningbouwopgave die de gemeente heeft niet in bestaand stedelijk gebied in de ontwikkeling kon worden voorzien.
De Afdeling is van oordeel dat de raad toereikend heeft onderbouwd dat het met het plan voorziene zorgconcept niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd vanwege de benodigde ruimte daarvoor en de kwantitatieve behoefte aan woningen in de gemeente. Daarvoor is van belang dat de raad ervoor kan kiezen om een uitbreiding mogelijk te maken voordat alle inbreidings- en transformatielocaties in bestaand stedelijk gebied zijn benut, als de behoefte groter is dan waaraan kan worden voldaan in het bestaand stedelijk gebied. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 14 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2185, onder 15.6. De raad heeft ook de gewenste ligging in een landelijke setting mogen betrekken bij de vraag of er in bestaand stedelijk gebied in de ontwikkeling kon worden voorzien. Ter vergelijking wordt gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2865, onder 8.7.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van Bospop voor het overige
Festival Bospop
10.     Bospop betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met het festival dat Bospop al jaren organiseert in de nabijheid van het plangebied. Zij vreest voor beperkingen voor het festival als gevolg van de voorziene zorginstelling. In dat kader wijst zij er ook op dat het festival volgens haar ten onrechte niet planologisch is toegestaan.
10.1.  Vast staat dat de gronden waarop Bospop het festival organiseert niet in het plangebied liggen van het voorliggende plan. Hetgeen Bospop naar voren brengt over het al dan niet planologisch toestaan van het festival op die gronden kan in deze procedure over dit bestemmingsplan dan ook niet aan de orde komen. Overigens heeft de raad tijdens de zitting te kennen gegeven dat het college inmiddels heeft besloten principemedewerking te verlenen om het festival permanent toe te staan.
10.2.  De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen belemmering oplevert voor het festival en dat ter plaatse van de zorginstelling sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volgens de raad liggen er woningen dichterbij de locatie van het festival en zullen deze woningen de maatgevende factor zijn bij het bepalen van de geluidsaspecten.
De Afdeling stelt vast dat Bospop een tijdelijke omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft om van het bestemmingsplan af te wijken. Die tijdelijke omgevingsvergunning maakt het mogelijk om tot en met 2026 jaarlijks gedurende één weekend per jaar van vrijdag tot en met zondag het popfestival Bospop te houden op percelen nabij het plangebied. Aan die tijdelijke omgevingsvergunning is een voorschrift verbonden voor de maximale geluidsbelasting op de omliggende woningen. Het gaat daarbij om negen woningen die dichterbij de locatie van het festival liggen dan de voorziene zorginstelling. De woning die - onder het vorige plan - op bijna even grote afstand als de voorziene zorginstelling tot de locatie van het festival stond, behoort niet tot de negen woningen die in de tijdelijke omgevingsvergunning van Bospop zijn opgenomen in het kader van de geluidsbelasting. Gelet daarop ligt het naar het oordeel van de Afdeling niet voor de hand dat de voorziene zorginstelling voor Bospop meer of andere beperkingen zal opleveren dan de woning die op basis van het vorige plan in het plangebied stond en de bestaande woningen die thans dichterbij de locatie van het festival liggen. Daarom acht de Afdeling het ook niet aannemelijk dat het festival door de voorziene zorginstelling zal worden beperkt. Voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van Bospop bestaat dan ook geen aanleiding.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locatie
11.     Bospop betoogt dat er een geschiktere alternatieve locatie is. Zij wijst op een ontwikkelingsperceel aan de Rietstraat in het kernrandgebied. Volgens haar past een zorgvoorziening daar wel binnen het gemeentelijk beleid en heeft de gemeente een voorkeursrecht op dat perceel gelegd.
11.1.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
De raad heeft toegelicht dat het plan een particulier initiatief is van Scheyvenhof B.V. en dat het concept van de initiatiefnemer zich onderscheidt van andere concepten door de locatie in het groen en een parkachtige omgeving. Op het perceel aan de Rietstraat is een dergelijke groene setting niet aanwezig. De raad heeft verder tijdens de zitting te kennen gegeven dat hij op meerdere percelen, waaronder het door Bospop bedoelde perceel aan de Rietstraat een voorkeursrecht heeft gevestigd. De raad heeft daarover toegelicht dat hij deze gebieden heeft aangewezen als zoekgebied voor mogelijke uitbreiding om woningbouw te realiseren, gelet op de grote woningbouwopgave die de gemeente Weert de komende jaren heeft. De raad heeft het ook om die reden niet wenselijk geacht daar de zorginstelling te realiseren. Bovendien is het voorkeursrecht op het door Bospop bedoelde perceel aan de Rietstraat na vaststelling van het voorliggende besluit gevestigd. De Afdeling is van oordeel dat de raad, gelet op het voorgaande, de voor- en nadelen van het door Bospop aangedragen alternatief voldoende in de afweging heeft meegenomen en toereikend heeft gemotiveerd waarom daarvoor niet is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
Flora en fauna
12.     Bospop betoogt dat onvoldoende onderzoek naar flora en fauna is gedaan en dat niet duidelijk is of de provincie op dit punt met het plan instemt.
12.1.  In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
12.2.  De bescherming van flora en fauna is geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). De bepalingen in de Wnb over de bescherming van soorten strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706. Bospop heeft als statutaire doelstelling het organiseren van culturele activiteiten, met de nadruk op muzikale activiteiten. De bepalingen in de Wnb over soortenbescherming strekken kennelijk niet ter bescherming van de belangen die Bospop blijkens haar statutaire doelstelling behartigt. Het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan vernietiging van het besluit vanwege deze beroepsgrond. Daarom bespreekt de Afdeling deze beroepsgrond niet inhoudelijk.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13.     De beroepen zijn ongegrond.
14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025
703-1036