BRS.25.001895 en BRS.25.001896
Datum uitspraak: 25 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 november 2025 in zaak nr. NL25.45177 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. W.C. Boelens, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970, onder 5.2 tot en met 5.4, over het noemen van een land van terugkeer in het terugkeerbesluit, in het geval een vreemdeling in de asielprocedure zijn of haar nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 2. Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.S. Heinen, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Heinen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2025
984