ECLI:NL:RVS:2025:599
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 18 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd op 20 september 2021. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 27 oktober 2023 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G. Tuenter, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die op 7 mei 2024 het beroep ongegrond verklaarde.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet noodzakelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 februari 2025, en de betrokken rechters zijn mr. C.C.W. Lange als lid van de enkelvoudige kamer en mr. M.M. Mercelina als griffier.