ECLI:NL:RVS:2025:6166

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
202206197/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan asbestverwijderingsbedrijf wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Op 4 december 2020 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bestuurlijke boete van € 4.800,00 opgelegd aan [appellante sub 1], een asbestverwijderingsbedrijf, wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De overtredingen werden vastgesteld tijdens een inspectie op 13 mei 2020, waarbij werd geconstateerd dat [appellante sub 1] niet de juiste risicoklasse had toegepast bij asbestsaneringswerkzaamheden in [plaats]. De minister stelde dat de werkzaamheden niet volgens protocol RIR mochten worden uitgevoerd, omdat er geen geldige validatie was. [appellante sub 1] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van overtredingen en dat de minister onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn standpunt. De rechtbank had eerder het beroep van [appellante sub 1] ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat de werkzaamheden niet in risicoklasse 1 mochten worden uitgevoerd. De Afdeling heeft de boete gematigd tot € 4.080,00 vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor wat betreft de hoogte van de boete, maar voor het overige bevestigd.

Uitspraak

202206197/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.       [appellante sub 1], gevestigd in [plaats],
2.       De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 9 september 2022 in zaak nr. 21/2443 in het geding tussen:
[appellante sub 1]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2020 heeft de minister aan [appellante sub 1] een bestuurlijke boete van in totaal € 4.800,00 opgelegd wegens overtreding van twee artikelen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit).
Bij besluit van 16 april 2021 heeft de minister het door [appellante sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante sub 1] hoger beroep ingesteld. De minister heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1] heeft een zienswijze gegeven.
[appellante sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 november 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.M. Pelgrim, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante sub 1] is een asbestverwijderingsbedrijf. [appellante sub 1] heeft in april en mei 2020 asbestsaneringswerkzaamheden uitgevoerd aan de [locatie A] in [plaats]. Op 13 mei 2020 heeft op die locatie een inspectie plaatsgevonden door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW. Tijdens die inspectie zijn twee overtredingen van het Arbobesluit geconstateerd. De minister heeft hiervoor aan [appellante sub 1] een bestuurlijke boete van in totaal € 4.800,00 opgelegd.
Juridisch kader
2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Samengevat is in het Arbobesluit bepaald dat als werknemers kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, de aard, mate en duur van die blootstelling moet worden beoordeeld om de gevaren voor de werknemers te bepalen. De aanwezigheid van asbest moet worden geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met asbestverwijderingswerkzaamheden. Onderzocht moet worden hoeveel asbestvezels en welke soort asbestvezels zich in de lucht bevinden. Deze inventarisatie wordt uitgevoerd door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie. Op grond van deze inventarisatie wordt bepaald in welke risicoklasse de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd.  Hoe hoger de risicoklasse, hoe meer veiligheidsmaatregelen er moeten worden genomen. De resultaten van de inventarisatie en de van toepassing zijnde risicoklasse worden neergelegd in een inventarisatierapport.
2.1.    Om de risicoklasse eenvoudig te kunnen bepalen is de SMART-methode ontwikkeld. Er kan echter behoefte bestaan om daarbij een andere methode te gebruiken dan de in SMART vermelde methode, bijvoorbeeld omdat de verwachting is dat met die andere methode het aantal asbestvezels onder de grenswaarde blijft waardoor in een lagere risicoklasse kan worden gewerkt. Het asbestinventarisatiebedrijf moet dan zelf metingen (laten) uitvoeren en onderzoek doen. Dit wordt een validatieonderzoek genoemd. Dit validatieonderzoek moet plaatsvinden conform:
a.       protocol SCi-547 (een werkwijze op landelijk niveau);
b.       protocol SCi-548 (een werkwijze op projectniveau) of;
c.       een werkwijze die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert.
2.2.    Protocol SCi-547 beschrijft de werkwijze voor een blootstellingsonderzoek op landelijk niveau. Als verschillende keren bij dezelfde of sterk vergelijkbare werkzaamheden een validatie op projectniveau heeft plaatsgevonden en de risicoklasse-indeling steeds op 1 wordt bepaald, dan kunnen die projectvalidaties landelijke validatie krijgen. Een asbestinventarisatiebedrijf hoeft geen gebruik te maken van het protocol SCi-547. Het kan in plaats daarvan een blootstellingsonderzoek uitvoeren met een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert als dat protocol.
Aanleiding bestuurlijke boete
3.       [appellante sub 1] heeft, voorafgaand aan het verwijderen van asbest in [plaats], de aanwezigheid ervan laten inventariseren door een asbestinventarisatiebedrijf, Sanitas Milieukundig Adviesbureau B.V. (hierna: Sanitas). Sanitas heeft eerst op 20 maart 2020 een inventarisatierapport op grond van de SMART-methode opgesteld. In dit rapport staat vermeld dat risicoklasse 2 van toepassing is. Sanitas heeft daarna op verzoek van [appellante sub 1] voor dezelfde werkzaamheden op 17 april 2020 een gewijzigd inventarisatierapport opgesteld. Hierin staat vermeld dat de werkzaamheden conform risicoklasse 1 mogen worden uitgevoerd, mits volgens protocol RIR P065 (hierna: protocol RIR) wordt gewerkt.
[appellante sub 1] heeft de verwijdering van de asbest overeenkomstig het gewijzigde inventarisatierapport van 17 april 2020 en dus conform risicoklasse 1 uitgevoerd.
3.1.    De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat niet met het protocol RIR gesaneerd mocht worden. Volgens de minister is er namelijk ten eerste geen sprake van een projectvalidatie conform protocol SCi-548 of een validatiemethode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert, omdat in het protocol RIR wordt verwezen naar vier validaties die niet zijn uitgevoerd op de locatie aan de [locatie A] in [plaats]. Ten tweede is volgens de minister geen sprake van een landelijke validatie conform protocol SCi-547 of een validatiemethode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert, omdat die methode niet is beoordeeld door een onafhankelijke partij. Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen kleefmonsters van het project in [plaats] en de vier projecten waarop het protocol RIR is gebaseerd.
3.2.    Volgens de minister mocht [appellante sub 1] gelet op het voorgaande de werkzaamheden niet in risicoklasse 1 uitvoeren, maar moest zij dit in risicoklasse 2 doen. Omdat zij dit niet heeft gedaan, heeft zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. [appellante sub 1] heeft daarom ten eerste in strijd met artikel 4.48a, eerste en tweede lid, onder c, van het Arbobesluit niet gewaarborgd dat asbesthoudende vezels zich niet konden verspreiden buiten de ruimte waar de werkzaamheden plaatsvonden. Ten tweede heeft [appellante sub 1] in strijd met artikel 4.51a, tweede lid, van het Arbobesluit ten onrechte geen eindmeting verricht nadat de asbesthoudende materialen waren verwijderd. De minister heeft daarom een bestuurlijke boete van in totaal € 4.800,00 aan [appellante sub 1] opgelegd.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat bij het vaststellen van de risicoklasse niet de SMART-methode is gebruikt en ook geen gebruik is gemaakt van het SCi-547 of SCi-548 protocol. Ook is niet in geschil dat geen sprake is van een methode die een aantoonbaar gelijkwaardig resultaat en zekerheid als protocol SCi-548 oplevert. Zij heeft overwogen dat in het geval gebruik wordt gemaakt van een met protocol SCi-547 vergelijkbare methode, de minister niet mag verlangen dat de validaties net als in protocol SCi-547 beoordeeld zijn door een onafhankelijke deskundige. De rechtbank komt desondanks tot het oordeel dat sprake is van de twee gestelde overtredingen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het protocol RIR niet een met protocol SCi-547 vergelijkbare methode is, omdat het protocol RIR niet op basis van projecten is opgesteld die vergelijkbaar zijn met het project waarvoor de werkzaamheden zijn uitgevoerd. De conclusie in het inventarisatierapport van 17 april 2020 dat risicoklasse 1 mag worden toegepast mits protocol RIR wordt gevolgd, volgt dan ook niet logischerwijs uit de gegevens in de rest van het rapport. De minister heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat het inventarisatierapport in zoverre onjuist is en dat [appellante sub 1] de werkzaamheden niet volgens risicoklasse 1, maar risicoklasse 2 had moeten uitvoeren. Omdat [appellante sub 1] dit niet heeft gedaan, heeft zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen en heeft zij artikel 4.48a, eerste en tweede lid, onder c, en artikel 4.51a, tweede lid, van het Arbobesluit overtreden.
De rechtbank heeft daarna geoordeeld dat de overtreding [appellante sub 1] kan worden verweten. De werkgever heeft een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van werknemers, die betekent dat de werkgever een onderzoeksplicht heeft om te controleren of het inventarisatierapport tekortkomingen bevat. Volgens de rechtbank heeft [appellante sub 1] niet aan haar onderzoeksplicht voldaan omdat voor haar duidelijk had kunnen dan wel moeten zijn dat de validatie niet op de juiste wijze was verricht. Volgens de rechtbank wordt dit versterkt door het feit dat zij zelf degene is geweest die na het eerste rapport aan Sanitas heeft verzocht om de risicoklasse af te schalen op basis van protocollen. Het conceptwetsvoorstel voor het Arbobesluit waar [appellante sub 1] naar heeft verwezen verandert dit oordeel niet.
Hoger beroep [appellante sub 1]
Heeft [appellante sub 1] twee artikelen van het Arbobesluit overtreden?
5.       [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van de twee overtredingen. Hiertoe voert zij aan dat Sanitas wel gebruik heeft gemaakt van een methode die een gelijkwaardig en zeker resultaat oplevert als protocol SCi-547, dan wel dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd waarom de gehanteerde methode zou leiden tot een ongelijkwaardig en minder zeker resultaat. De minister kon op basis van de vier validatiemetingen niet tot de conclusie komen dat het protocol RIR niet een met protocol 5Ci-547 vergelijkbare methode is. Van [appellante sub 1] kan niet worden verwacht dat zij alle 1.250 validatiemetingen controleert op gelijkwaardigheid.
5.1.    De minister mag, anders dan de rechtbank heeft overwogen, verlangen dat in het geval gebruik wordt gemaakt van een met protocol SCi-547 vergelijkbare methode, de validaties net als in protocol SCi-547 beoordeeld zijn door een onafhankelijke deskundige. In het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (hierna: het Certificatieschema) is protocol SCi-547 opgenomen. Aan de hand van dit protocol kan worden beoordeeld hoe groot de blootstellingsniveaus zijn en in welke risicoklasse de asbestsanering plaats moet vinden. Om de validiteit van een methode te waarborgen moet de methode door een onafhankelijke deskundige zijn beoordeeld. Deze waarborg geldt naar het oordeel van de Afdeling om dezelfde reden niet alleen voor protocol SCi-547, maar ook voor andere methoden die aantoonbaar gelijkwaardig zouden moeten zijn en evenveel zekerheid zouden moeten geven. Alleen al daarom heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat het protocol RIR niet gebruikt mocht worden. Niet in geschil is immers dat het protocol RIR niet is beoordeeld door een onafhankelijke deskundige. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de vier validatiemetingen van het protocol RIR geen goede vergelijking zijn voor het project van [appellante sub 1] in [plaats]. De Afdeling verwijst voor de onderbouwing hiervan naar punt 29 tot en met 37 van de uitspraak van de rechtbank. Zij onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank. Wat [appellante sub 1] daarover in hoger beroep heeft aangevoerd komt neer op een herhaling van zetten. De rechtbank heeft gezien het vorenstaande terecht geoordeeld dat sprake is van de twee overtredingen. Het betoog slaagt niet.
Kan de overtreding [appellante sub 1] worden verweten?
6.       [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de overtreding [appellante sub 1] kan worden verweten. Hiertoe voert zij allereerst aan dat uit artikel 43, tweede lid, van het Certificatieschema volgt dat een asbestverwijderingsbedrijf de werkzaamheden dient uit te voeren overeenkomstig de risicoklasse en de werkwijze die zijn vastgelegd in het inventarisatierapport.                             [appellante sub 1] voert ook aan dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:970. [appellante sub 1] stelt zich op het standpunt dat wel van haar mag worden verwacht dat zij controleert of de asbestinventarisatie ziet op alle ruimten waar zij asbestsaneringswerkzaamheden uitvoert, maar dat haar onderzoeks- en controleplicht niet zover reikt dat zij ook de risicoklasse en de daaraan ten grondslag liggende inventarisatie moet controleren op juistheid.
[appellante sub 1] voert ten slotte aan dat zij wel heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht, omdat zij vooraf bij de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (hierna: TNO) navraag heeft gedaan over het protocol RIR. TNO heeft hier positief op gereageerd.
6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3939, volgt uit artikel 4.54d, vierde lid, van het Arbobesluit dat de risicoklasse uit het inventarisatierapport als ondergrens moet worden gehanteerd. Het asbestinventarisatiebedrijf bepaalt weliswaar de risicoklasse, maar [appellante sub 1] heeft als werkgever een zorgplicht voor haar werknemers en blijft verantwoordelijk voor de werkzaamheden en het voldoen aan wet- en regelgeving daarbij. Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 25 oktober 2023 overwogen dat voor de werkgever een controleplicht bestaat ten aanzien van de juistheid of volledigheid van een inventarisatierapport.
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat van [appellante sub 1] in dit geval mocht worden verlangd dat zij de juistheid van de risicoklasse controleerde omdat daarvoor een concrete aanleiding was en dat zij door dit na te laten haar zorgplicht heeft verwaarloosd. Ten eerste omdat in het eerste inventarisatierapport risicoklasse 2 was opgenomen en [appellante sub 1] zelf aan Sanitas heeft verzocht om de risicoklasse af te schalen op basis van de protocollen. Zij had om die reden, wetende dat de aanvankelijke inventarisatie risicoklasse 2 uitwees, in het bijzonder alert moeten zijn op eventuele onregelmatigheden bij de afschaling van de blootstellingsrisico’s. Ten tweede omdat [appellante sub 1] voorafgaand aan de werkzaamheden meerdere keren door de Inspectie SZW is gewaarschuwd voor tekortkomingen in het gewijzigde inventarisatierapport van 17 april 2020. De Inspectie SZW heeft aan [appellante sub 1] gemeld dat de werkzaamheden in risicoklasse 2 moesten worden uitgevoerd. Omdat [appellante sub 1] het gewijzigde inventarisatierapport niet heeft gecontroleerd en de werkzaamheden desondanks in risicoklasse 1 heeft uitgevoerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de overtreding [appellante sub 1] kan worden verweten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie hoger beroep
7.       Het hoger beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
Incidenteel hoger beroep minister
8.       De minister is het uitsluitend niet eens met de overweging van de rechtbank dat in het geval gebruik wordt gemaakt van een met protocol SCi-547 vergelijkbare methode, de minister niet mag verlangen dat de validaties net als in protocol SCi-547 beoordeeld zijn door een onafhankelijke deskundige. De minister onderschrijft wel het oordeel van de rechtbank. Gelet op wat de Afdeling onder 5.1 heeft overwogen heeft de minister geen procesbelang bij de beoordeling van het incidenteel hoger beroep. Het incidenteel hoger beroep van de minister is niet-ontvankelijk.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
9.       [appellante sub 1] heeft verzocht om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Ook heeft [appellante sub 1] verzocht om matiging van de boete, omdat de termijn uit artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is overschreden. [appellante sub 1] wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:913.
9.1.    De Afdeling stelt vast dat de zaak is begonnen met de boetekennisgeving van 20 oktober 2020. De procedure is geëindigd met deze uitspraak. Dat betekent dat de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden. In boetezaken waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden wordt naar bevind van zaken gehandeld (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:913). De Afdeling acht het passend en geboden om in dit geval de totale boete te matigen met 15%.
9.2.    De Afdeling ziet geen aanleiding om de boete verder te matigen omdat de termijn uit artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is overschreden. De minister heeft op 20 oktober 2020 een boetekennisgeving gedaan. [appellante sub 1] heeft hiertegen op 2 november 2020 een zienswijze ingediend. In dit geval is het boetebesluit niet lang na afloop van de termijn genomen, waardoor [appellante sub 1] een relatief korte termijn in onzekerheid heeft gezeten over de vraag of de boete zou worden opgelegd. Matiging vanwege het overschrijden van de dertienwekentermijn is daarom niet aan de orde.
9.3.    Een matiging van de boete met 15% betekent dat de boete van € 4.800,00 wordt verminderd met € 720,00 tot een bedrag van € 4.080,00.
Conclusie
10.     Het hoger beroep van [appellante sub 1] is gegrond vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. Het incidenteel hoger beroep van de minister is niet-ontvankelijk. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover het de hoogte van boete betreft. Voor het overige wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 16 april 2021 gegrond verklaren. Dat besluit moet wegens strijd met artikel 6, eerste lid, van het EVRM worden vernietigd. Het besluit van 4 december 2020 zal in zoverre worden herroepen. De Afdeling zal de bestuurlijke boete vaststellen op € 4.080,00. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 16 april 2021.
11.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] gegrond;
II.       verklaart het incidenteel hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet-ontvankelijk;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 9 september 2022 in zaak nr. 21/2443, voor zover het de boete betreft;
IV.     verklaart het beroep gegrond;
V.      vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 april 2021, kenmerk WBJA/SVIA/3.2021.0028.001, voor zover daarbij de boete van € 4.800,00 is gehandhaafd;
VI.     herroept het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 december 2020, kenmerk 072001445/03, in zoverre;
VII.     bepaalt dat de boete wordt vastgesteld op € 4.080,00;
VIII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IX.     bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
X.      bepaalt dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het door [appellante sub 1] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E. de Bakker, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. De Bakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
802-1031
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:51
1 Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist het bestuursorgaan omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.
[…]
Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 4.2 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen
1 Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, worden, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate en de duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen.
[…]
4 Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingniveau wordt gebruik gemaakt van geschikte, genormaliseerde meetmethodes, dan wel andere voor het doel geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes.
[…]
Artikel 4.48a Aanvullende maatregelen
1 Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, verwacht kan worden dat de som van de concentratie asbestvezels van het type chrysotiel als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, en de concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, in de lucht groter is dan of gelijk is aan 1, ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.
2 Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:
a […]
c het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden.
[…]
Artikel 4.51a Eindbeoordeling
[…]
2 De eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid, betreft een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, teneinde vast te stellen of de concentratie van asbestvezels in de lucht lager is dan 10.000 vezels per kubieke meter, uitgaande van een referentieperiode van ten minste twee uur
[…]
Artikel 4.54a Asbestinventarisatie
1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:
a het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin naar redelijke verwachting asbest of een asbesthoudend product is toegepast;
b het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a; of
c het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.
2 Op grond van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, door het bedrijf, bedoeld in het vierde lid, bepaald in welke risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a de werkzaamheden vallen.
3 De resultaten van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en de indeling in een risicoklasse, bedoeld in het tweede lid, worden opgenomen in een inventarisatierapport.
4 De inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en het inventarisatierapport, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd, onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
[…]
Artikel 4.54d Deskundigheid bij het werken met asbest
[…]
4 Bij de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de indeling van de risicoklasse in het inventarisatierapport als ondergrens gehanteerd.
[…]
Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering
Artikel 1 Definities en afkortingen
[…]
SCi-547: protocol voor het valideren van werkmethoden of innovatieve technieken met betrekking tot asbestverwijdering ten behoeve van het indelen in een risicoklasse, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 1 mei 2015;
SMART: stoffen manager asbest risico-indelingstechniek, een gevalideerd systeem waarmee de risicoklasse voor verwijdering wordt bepaald, uitgegeven door de beheerstichting;
[…]
Validatieonderzoek: onderzoek naar de blootstelling aan inadembare asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in een risicoklasse in te delen overeenkomstig de SCi-547, SCi-548 of een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert;
[…]
Artikel 22 Inventarisatierapport
[…]
9 Het inventarisatierapport bevat de SMART-risicoclassificaties met de gegevens, bedoeld in het vijfde lid, die overeenkomen met de aangetroffen situatie.
[…]
Indien de risicoklasse gebaseerd is op een validatieonderzoek wordt het rapport van dat onderzoek als bijlage opgenomen in het inventarisatierapport.
[…]
Artikel 43 Asbestverwijdering
[…]
2 De werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de risicoklasse en werkwijze die zijn vastgelegd in het inventarisatierapport en het werkplan.
[…]