ECLI:NL:RBDHA:2025:9418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL24.5252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot inwilliging van de asielaanvraag en geschil over ingangsdatum verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. Eiser, die op 16 november 2022 zijn asielwens heeft geuit, is het niet eens met de ingangsdatum die door de minister is vastgesteld op 20 november 2022, de datum waarop hij zijn aanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft op 24 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde mr. A. Khalaf en de gemachtigde van de minister, mr. A.E. Geçer, wel aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte de ingangsdatum heeft vastgesteld op de datum van indiening van de aanvraag en dat deze moet worden vastgesteld op de datum waarop eiser zijn asielwens heeft geuit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van 18 januari 2024 voor zover het de ingangsdatum betreft, en stelt deze vast op 16 november 2022. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het besluit tot inwilliging van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met de in dat besluit toegekende ingangsdatum.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. N. Imminga als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser is niet bij de behandeling ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit, voor zover dat ziet op de toegekende ingangsdatum, niet in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Eiser heeft zich op 16 november 2022 gemeld bij het aanmeldcentrum in [plaats] om asiel aan te vragen. Hij heeft op deze datum een zogenoemde loopbrief ontvangen. Op 20 november 2022 heeft eiser bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie het formulier M35-H – het voorgeschreven model voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd – ondertekend en ingediend. Bij besluit van 18 januari 2024 heeft de minister aan eiser internationale bescherming verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is een verblijfsvergunning toegekend van 20 november 2022 tot 20 november 2027. De minister heeft dat gebaseerd op artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000.
Betoog eiser over ingangsdatum
4. Eiser betwist in beroep de ingangsdatum van deze verblijfsvergunning. Hij betoogt dat de verblijfsvergunning moet ingaan op de datum waarop hij zijn asielwens heeft geuit en hij in het bezit is gesteld van een loopbrief, namelijk 16 november 2022, en niet de datum van de ondertekening en indiening van het formulier M35-H (20 november 2022).
Belang beroep ingangsdatum
5. De minister stelt zich in het verweerschrift van 18 februari 2025 op het standpunt dat het verschil tussen de datum van uiting van de asielwens en de datum van ondertekening van de aanvraag slechts vier dagen is en daarmee zodanig klein is dat het beoogde doel, de aanpassing van de ingangsdatum, voor eiser niet van feitelijke betekenis is. Gelet hierop heeft eiser volgens de minister geen actueel en reëel belang bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. De minister verzoekt de rechtbank daarom om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
5.1.
Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat een vreemdeling belang heeft bij rechterlijke toetsing van de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [2] Die ingangsdatum is namelijk bepalend voor het moment waarop aanspraak ontstaat op een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, die door enkel tijdsverloop ontstaat, en die verblijfsvergunning is voor eiser gunstiger. Eiser heeft dus belang bij dit beroep, ook al kan hij daardoor slechts bereiken dat zijn verblijfsvergunning vier dagen eerder ingaat.
Welke ingangsdatum?
6. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 [3] betoogt eiser terecht dat de minister in het besluit een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. De minister is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag heeft ingediend aan de hand van het formulier model M35-H. De minister moet bij het bepalen van de ingangsdatum namelijk uitgaan van het moment waarop de vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door eiser overgelegde loopbrief blijkt dat hij dat op 16 november 2022 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 16 november 2022.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en het besluit moet worden vernietigd, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft vastgesteld op 20 november 2022. Om proceseconomische redenen en uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum valst te stellen op 16 november 2022 en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. [4] De overige beroepsgronden blijven onbesproken.
7.1.
De minister moet ook de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.267,50 namelijk 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 0,5 punt voor een nadere reactie en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor 1. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij de proceskostenveroordeling de wegingsfactor zeer licht (0,25) toe te passen, waar door de minister om is verzocht. De behandeling van een zaak in de beroepsprocedure behoort in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Dat alleen wordt geprocedeerd over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, is onvoldoende grond om zulke redenen aan te nemen. De rechtbank verwijst ook naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2025 [5] waarin wegingsfactor 1 is toegepast.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 januari 2024 voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 20 november 2022;
- stelt de ingangsdatum voor de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast op 16 november 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS 22 november 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF2864, 27 september 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR5019 en 13 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA1219.
3.ECLI:NL:RVS:2025:159. Zie ook ABRvS 10 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:489 en 24 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:707.
4.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
5.ABRvS van 24 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:707, onder 6.