ECLI:NL:CBB:2017:153

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
16/199
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen schorsing taxivergunning en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 20 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, die een taxivergunning bezit, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De appellant had zijn taxivergunning op 17 oktober 2015 voor de duur van een week geschorst gekregen. Vervolgens verklaarde verweerder het bezwaar van appellant tegen deze schorsing niet-ontvankelijk, omdat appellant niet tijdig bezwaargronden had ingediend. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de hoorzitting op 28 januari 2016 heeft appellant mondeling bezwaargronden naar voren gebracht, maar verweerder heeft deze niet in overweging genomen. Het College oordeelt dat verweerder in zijn besluitvorming ten onrechte heeft aangenomen dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College stelt vast dat verweerder appellant niet heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet indienen van bezwaargronden binnen de gestelde termijn, wat in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid in de bezwaarprocedure.

Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens heeft het College verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,00. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/199
14914

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 april 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. M. Kintou),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Somer).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft verweerder de taxivergunning van appellant met ingang van 17 oktober 2015 voor de duur van 1 week geschorst (het primaire besluit).
Bij besluit van 9 februari 2016 heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Zowel appellant als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Appellant beschikt over een taxivergunning als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening) voor het aanbieden van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt.
1.2
Bij e-mail van 12 januari 2016 heeft verweerder appellant uitgenodigd om zijn standpunt toe te lichten tijdens een hoorzitting op 21 januari 2016 en hem de gelegenheid geboden vóór 15 januari 2016 het bezwaar nader te motiveren. Die termijn heeft verweerder op verzoek van appellant verlengd tot 26 januari 2016.
1.3
Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen op de hoorzitting van 28 januari 2016.
2.1
Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, nu appellant voor afloop van de door hem gestelde termijn geen bezwaargronden heeft ingediend en niet om (verder) uitstel heeft verzocht. Het e-mail bericht van appellant van 19 oktober 2015 aan het taxiteam is slechts een verzoek om informatie. De gemachtigde van appellant weet dat verweerder geen bezwaren via de digitale weg toelaat. In al zijn eigen correspondentie spreekt appellant over een pro-forma bezwaarschrift. Bovendien heeft appellant, in strijd met de goede procesorde, bewust geen gronden ingediend voorafgaand aan de hoorzitting, met de bedoeling om verweerder de gelegenheid te ontnemen op voorhand te reageren op de bezwaargronden.
2.2
Appellant betwist bewust geen gronden te hebben ingediend. Hij heeft aan de (minimale) eisen van een bezwaarschrift voldaan en zowel per e-mail van 19 oktober 2015 als telefonisch de bezwaargronden kenbaar gemaakt.
3.1
Het College is op grond van artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd te oordelen over een beroep tegen een besluit op grond van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000). Voor zover het beroep ziet op de schorsing van de lijnbusbaanontheffing is niet het College, maar de rechtbank Amsterdam bevoegd.
3.2
In de vroege ochtend van 17 oktober 2015 heeft een toezichthouder de taxivergunning van appellant uit de taxi van appellant weggenomen en onder zich gehouden. Anders dan partijen lijken te veronderstellen, betreft dat handelen niet een beslissing tot de intrekking van de taxivergunning. Het (enkel) fysiek wegnemen en het onder zich houden van de taxivergunning betreft feitelijk handelen. Daartegen staat ingevolge de Awb geen rechtsmiddel open.
3.3.1
Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan verweerder het bezwaar, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, niet-ontvankelijk verklaren, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.3.2
Het bezwaarschrift dateert van 1 december 2015 en is opgesteld door een professioneel rechtsbijstandverlener. Het bevat geen bezwaargrond, vermeldt uitdrukkelijk dat het een pro forma bezwaarschrift betreft en legt op geen enkele manier een relatie met het e-mailbericht van 19 oktober 2015. Reeds daarom faalt het betoog van appellant dat hij met het e-mailbericht van 19 oktober 2015 een bezwaargrond of bezwaargronden heeft aangevoerd.
3.3.3
Volgens artikel 6:4, eerste lid, van de Awb wordt bezwaar gemaakt door het indienen van een bezwaarschrift en dat maakt duidelijk dat bezwaar maken schriftelijk moet gebeuren. Mondeling bezwaar is geen bezwaar (ECLI:NL:GHLEE:2004:AP1204; ECLI:NL:CRVB:2006:AV7767), evenmin als een telefonisch gemaakt bezwaar (ECLI:NL:CRVB:2002:AE0169; ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7572; ECLI:NL:CRVB:2010:BM9412). Aan de eis in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is niet voldaan als de bezwaargronden (alleen) mondeling of telefonisch zijn kenbaar gemaakt en daarvan geen schriftelijke weergave beschikbaar is. Dat betekent dat als appellant de bezwaargrond(en) telefonisch al kenbaar heeft gemaakt, hem dit niet afdoende baat.
3.3.4
Het College concludeert uit het voorgaande dat verweerder in zijn besluitvorming terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat het bezwaarschrift van appellant niet voldeed aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
3.4
Voor zover verweerder aan zijn besluit ten grondslag legt dat het bewust achterhouden van een bezwaargrond of de bezwaargronden zelfstandig reden kan zijn voor de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, vindt dat geen steun in het recht.
3.5
Verweerder heeft appellant de gelegenheid geboden de gronden van zijn bezwaar aan te vullen, zonder hem evenwel te waarschuwen voor de te verwachten gevolgen als hij de termijn ongebruikt laat verstrijken. Het is vaste rechtspraak dat de in het kader van de bezwaarprocedure in acht te nemen zorgvuldigheid vergt dat het bestuursorgaan dat een als fataal bedoelde termijn stelt om een verzuim te herstellen, waarschuwt voor het mogelijke gevolg van overschrijding van die termijn. (ECLI:NL:CRVB:2000:AN6541; ECLI:NL:CRVB:2001:AD8378; ECLI:NL:CRVB:2000:AA7315; ECLI:NL:RVS:2006:AV2949). Nu verweerder die waarschuwing achterwege heeft gelaten, stond het hem niet vrij het bezwaar van appellant wegens het in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bedoelde verzuim, niet-ontvankelijk te verklaren.
3.6
Het beroep is gegrond en het College zal het bestreden besluit vernietigen.
4.1
Tijdens de op 28 januari 2016 gehouden hoorzitting heeft appellant verschillende bezwaargronden mondeling naar voren gebracht die door verweerder in het verslag van de hoorzitting zijn neergelegd. Nu verweerder, zoals onder 3.5. reeds is overwogen, niet vrij stond om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, was verweerder – gezien de inmiddels bij hem tijdens de hoorzitting bekend geworden gronden, gehouden inhoudelijk op het bezwaar te beslissen.
4.2
Het College heeft, indachtig de hem in artikel 8:41a van de Awb gegeven aansporing, zich de vraag gesteld of hij zijn uitspraak in de plaats kan laten treden van het bestreden besluit en inhoudelijk zelf kan beslissen op het bezwaar. Met het oog daarop heeft het College aan verweerder enkele dagen voor de zitting verzocht, zich voor de zitting (ook) voor te bereiden op een inhoudelijke beslissing van het bezwaar. Het College heeft in dat verband in het bijzonder gevraagd om uitsluitsel over het antwoord op de vraag of appellant, zoals hij tijdens de hoorzitting heeft gesteld, de hier van belang zijnde gebeurtenis (in het bijzonder het buiten de taxistandplaats laten instappen van passagiers) plaats vond op het grondgebied van de gemeente Ouder-Amstel. Daarover kon verweerder ter zitting niettemin geen enkele opheldering geven. Daarmee sneed verweerder het College de pas af naar finale geschilafdoening. Het College is dan ook genoopt verweerder op te dragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De termijn daarvoor bepaalt het College, teneinde de finale afdoening van dit geschil nog zoveel mogelijk te bespoedigen, op zes weken.
4. 3 Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 495,00 en een wegingsfactor 1). Over de in bezwaar gemaakte kosten moet verweerder in de nadere beslissing op bezwaar beslissen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. Dorst-Tatomir, mr. R.R. Winter en mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. S.M.M. Bolt-Hulsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2017.
w.g. H.A.B. Dorst-Tatomir w.g. S.M.M. Bolt-Hulsen