Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2017 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. drs. M.R. Hosemann),
appellanteenStichting Autoriteit Financiële Markten (AFM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Grondslag voordeel
€ 4.148,-. AFM dient, gelet op hetgeen hierna onder 8 wordt overwogen, de genoemde creditboeking aan appellante voor te houden teneinde inzicht te krijgen op welke wijze deze transactie zich verhoudt tot de kosten die appellante heeft gemaakt voor het inlenen van telefoonservicediensten van [naam 5] .
€ 735.000,-. De terugbetalingen zijn volgens appellante in de jaarrekening in de post “incidentele baten” verwerkt. Het College volgt AFM niet in haar reactie ter zitting dat appellante thans (weer) een nieuwe verklaring over deze post geeft, aangezien de hiervoor geschetste uiteenzetting genoegzaam blijkt uit de aanvullende bezwaargronden van appellante van 28 januari 2014 (randnummer 110 en verder) en de, eveneens in de bezwaarfase ingediende, bijlage bij een e-mail van appellante van 3 september 2014, waarin [naam 3] namens appellante een reactie geeft op het verslag van AFM van de hoorzitting in bezwaar. AFM heeft steeds het standpunt betrokken dat niet valt vast te stellen wat de omvang van de post oninbare vorderingen is geweest en heeft daarvoor geen aftrek op het behaalde voordeel willen berekenen. Appellante heeft in beroep steeds aangegeven dat het niet reëel is deze post op nihil te stellen. Het College is van oordeel dat appellante voldoende aanknopingspunten heeft geboden om een beredeneerde schatting te kunnen maken van de omvang van de oninbare vorderingen in de periode in geding. Ook is het College van oordeel dat appellante haar berekening van deze post van € 735.000,- voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij betrekt het College dat de voorschotjes werden aangeboden aan een kwetsbare en dus risicovolle doelgroep. Dat maakt dat het niet reëel is om deze post op nihil te stellen zoals AFM feitelijk heeft gedaan. Het door appellante berekende bedrag sluit aan bij een verliespercentage van 3,5%, zoals genoemd in het door appellante ingebrachte rapport van prof. dr. J. Koelewijn van 29 februari 2016. Bij het opnieuw berekenen van het door appellante behaalde voordeel zal AFM daarom van dit bedrag dienen uit te gaan, tenzij AFM concreet motiveert dat van een ander bedrag dient te worden uitgegaan.
Beslissing
- draagt AFM op om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarbij de geconstateerde gebreken te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.