In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 september 2017 uitspraak gedaan over de intrekking van de taxivergunning van een taxichauffeur in Amsterdam. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een besluit van 22 maart 2017, waarin de vergunning werd ingetrokken vanwege asociaal en gevaarzettend rijgedrag. De verzoeker, die zijn diensten aanbood op de Amsterdamse opstapmarkt, had eerder al een negatieve beoordeling gekregen van de politie, die op 20 januari 2017 een mutatierapport opmaakte over zijn rijgedrag. Dit rapport beschreef verschillende overtredingen, waaronder het negeren van verkeerslichten en het bumperkleven. De voorzieningenrechter had eerder op 16 juni 2017 een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar de verzoeker ging in beroep tegen het bestreden besluit van 22 juni 2017, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 6 september 2017 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De verweerders, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, stelden dat het gedrag van de verzoeker ernstig gevaarzettend en asociaal was, wat leidde tot de intrekking van de vergunning. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de politie en dat de verzoeker zich inderdaad schuldig had gemaakt aan de in het mutatierapport en de processen-verbaal vastgelegde gedragingen. De rechter oordeelde dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de overtredingen en het belang van de verkeersveiligheid.
Het College heeft het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter benadrukte dat de belangenafweging die door de verweerders was gemaakt, waarbij de kwaliteit van het taxivervoer in Amsterdam werd gewaarborgd, op goede gronden was uitgevoerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 september 2017.