ECLI:NL:CBB:2018:450
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.R. Winter
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding op grond van de Plantenziektenwet voor rozenkwekerij na besmetting met Ralstonia solanacearum
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rozenkwekerij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een professionele teler van rozen, had verzocht om schadevergoeding op basis van artikel 4 van de Plantenziektenwet (Pzw) na het opleggen van maatregelen door de minister ter bestrijding van de bacterie Ralstonia solanacearum (RS). De minister had eerder besloten dat de rozenplanten van appellante besmet waren en had maatregelen opgelegd, waaronder vernietiging van de besmette planten. Appellante stelde dat de schade die zij had geleden niet tot haar normale bedrijfsrisico behoorde en dat de minister ten onrechte haar verzoek om schadevergoeding had afgewezen.
Het College oordeelde dat het in beginsel tot het normale bedrijfsrisico van een professionele teler behoort dat een bedrijf schade kan lijden door plantenziekten, ook als deze niet op voorhand te verwachten zijn. Het College concludeerde dat de door appellante geleden schade, zoals beschreven in het schaderapport, niet buiten het normale bedrijfsrisico viel. De minister had zijn besluit om geen schadevergoeding te verlenen dan ook in redelijkheid kunnen handhaven. Het College verwees naar eerdere uitspraken waarin werd geoordeeld dat de aanwezigheid van de bacterie RS in rozenplanten niet ondenkbaar was en dat appellante redelijkerwijs had kunnen weten dat deze bacterie in haar gewassen kon voorkomen.
De uitspraak benadrukt dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad om een algemene schadevergoedingsplicht in te voeren voor schade als gevolg van plantenziekten, en dat de minister discretionaire bevoegdheid heeft om tegemoetkomingen te verlenen in gevallen van onevenredige schade. Het College verklaarde het beroep van appellante ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.