In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen European Livestock B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de intrekking van uitvoerrestituties die aan appellante waren verleend voor de export van runderen naar Marokko. De minister had op 14 februari 2014 besloten de eerder betaalde restituties van € 9.115,74 terug te vorderen, vermeerderd met rente, omdat de transport- en rusttijden de wettelijke maximumtijden overschreden. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde de bezwaren ongegrond. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij het College.
Tijdens de zitting op 15 november 2018 heeft appellante betoogd dat de rusttijden die zijn aangehouden noodzakelijk waren voor het welzijn van de dieren en dat deze niet als onnodig oponthoud mochten worden aangemerkt. Appellante verwees naar de Transportverordening en stelde dat er geen maximale duur voor rusttijden is vastgesteld. Het College heeft echter geoordeeld dat de som van de transport- en rusttijden de maximumduur van 29 uur overschreed, zoals vastgelegd in de Transportverordening. Het College concludeerde dat de minister terecht de restituties had ingetrokken en de terugvordering had ingesteld.
Het College heeft ook het beroep van appellante op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel verworpen, omdat de regelgeving duidelijk was en de overschrijding van de transporttijden niet gerechtvaardigd kon worden. De uitspraak van het College bevestigt dat de minister op grond van de Welzijnsverordening verplicht was om de restituties terug te vorderen. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.