ECLI:NL:CBB:2020:327
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen intrekking van betalingsrechten voor landbouwperceel wegens niet-subsidiabele hectaren
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 april 2020 uitspraak gedaan in twee samenhangende beroepen (zaaknummers 19/713 en 19/714) van een vennootschap onder firma tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had in de Gecombineerde opgave 2015 betalingsrechten aangevraagd voor perceel 19, dat als blijvend grasland was opgegeven. De minister heeft echter een gedeelte van de toegekende betalingsrechten ingetrokken, omdat dit perceelsgedeelte op 15 mei 2015 niet als subsidiabel kon worden aangemerkt. Dit was het gevolg van de aanwezigheid van een opstal in aanbouw, ruigte, verrommeling en een pad, waardoor het perceel niet voldeed aan de definitie van 'landbouwareaal' zoals vastgelegd in de relevante Europese verordeningen.
De appellante betwistte de juistheid van de intrekking en voerde aan dat de minister niet had aangetoond dat het perceel niet subsidiabel was. Het College overwoog echter dat de verantwoordelijkheid voor een juiste opgave bij de appellante ligt en dat de minister terecht de betalingsrechten had ingetrokken. De uitspraak benadrukt het belang van de subsidiabiliteitscriteria en de verplichting van de aanvrager om aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor steun. Het College verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de besluiten van de minister in stand blijven.