ECLI:NL:CBB:2020:911
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.L. Verbeek
- J.W.E. Pinkaers
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel en de individuele last voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 1 december 2020, zaaknummer 19/856, werd de zaak behandeld van een appellante die bezwaar maakte tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een melkveehouder, stelde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. Ze had in 2014 een melkquotum voor 850.000 liter melk, maar door de invoering van het fosfaatrechtenstelsel en de gekozen peildatum van 2 juli 2015, waarbij ze op dat moment slechts 85 melkkoeien en 52 stuks jongvee hield, was haar fosfaatrecht vastgesteld op 4283 kg. Dit leidde tot een aanzienlijk verlies van haar bedrijfsomvang.
De appellante had in 2015 een deel van haar veestapel afgestoten in verband met de lage melkprijs, met de intentie om later weer uit te breiden. Het College oordeelde dat de beslissing van de appellante om haar veestapel te verkleinen een ondernemerskeuze was en geen noodzaak, en dat de gevolgen daarvan voor haar rekening kwamen. Het College concludeerde dat niet was gebleken dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op de appellante legde. De beroepsgrond van de appellante werd verworpen, en het College verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt dat ondernemersbeslissingen risico's met zich meebrengen en dat niet elk vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormt. Het College volgde de minister in zijn standpunt dat de generieke korting op het fosfaatrecht terecht was opgelegd, aangezien de appellante op de peildatum niet grondgebonden was. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Verbeek, met mr. J.W.E. Pinkaers als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 december 2020.