Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2021 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
25 november 2017 en 27 januari 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellant heffingen opgelegd van € 2.820,00 voor periode 1, van € 11.453,00 voor periode 2, van € 9.360,00 voor periode 3 en van € 582,00 voor periode 4 en een bonusgeldsom toegekend van € 66,00 voor periode 5.
OverwegingenInleiding
22 januari 2012 zijn vader is overleden na een operatie wegens een gescheurde aorta. In oktober 2013 werd bekend dat appellant geopereerd moest worden aan de aorta en op 5 februari 2014 vond die operatie plaats. Door de ziekte en het langdurend herstel van appellant is het aantal runderen in 2014 gedaald.
30 oktober 2013 verhoogd, omdat appellant met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat één rund heeft afgekalfd voor 30 oktober 2013 en ten onrechte is aangemerkt als jongvee. Op basis van een herberekening heeft verweerder aan appellant gewijzigde heffingen opgelegd voor alle vijf periodes. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de toepassing van de Regeling in dit geval niet leidt tot een individuele buitensporige last.
Het beroep-knelgevallenregeling
Subsidiair betoogt appellant dat verweerder had moeten uitgaan van het aantal runderen op de peildatum 2 juli 2015 vermeerderd met het jongvee op het bedrijf van appellant op 27 december 2013, voordat het jongvee naar de opfokker is gegaan.
Meer subsidiair betoogt appellant dat verweerder bij de toepassing van de knelgevallenregeling 7 april 2012 als alternatieve peildatum had moeten hanteren. Appellant voert daartoe aan dat zijn vader in 2012 is overleden en toen ook het medische traject is gestart.
“In deze regeling wordt verstaan onder:
d referentieaantal: aantal runderen van de houder dat op 2 juli 2015 in het I&R-systeem is geregistreerd verminderd met 4%, behoudens het bepaalde in artikel 7 en 9, zesde lid;”
Artikel 12, tweede lid, van de Regeling luidt als volgt:
“Indien de houder, meldt en aantoont dat het referentieaantal minimaal 5% lager is door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de houder of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van melkveestallen, kan de minister op zijn verzoek het referentieaantal bepalen aan de hand van het aantal runderen dat voor de intreding van deze buitengewone omstandigheden is geregistreerd.”
13 november 2018, ECLI:NL:CBB:2018:598 en ECLI:NL:CBB:2018:599).
Zoals het College ook al in voormelde uitspraak van 12 januari 2021 heeft overwogen, is er geen grond voor het hanteren van de alternatieve peildatum
7 april 2012. Deze datum sluit immers noch direct aan bij het overlijden van de vader van appellant, noch ook bij hetgeen uit de stukken bekend is omtrent de medische situatie van appellant.
Het betoog faalt.
-individuele en buitensporige last
Voor de situatie waarin sprake is van een uitbreiding van het bedrijf, zoals in het geval van appellant, is verder van belang of en zo ja op welk moment, in welke mate en met welke noodzaak of andere motieven de melkveehouder zijn bedrijf legaal heeft uitgebreid op grond van door de overheid verleende vergunningen voor het houden van specifieke aantallen melkvee en daartoe onomkeerbare investeringen is aangegaan (vergelijk de uitspraak van het College in het fosfaatrechtenstelsel van 23 juli 2019, ECLI:NL:CBB:2019:291, onder 6.8.2).
De bewijslast dat sprake is van een individuele buitensporige last rust op appellant (vergelijk de uitspraak van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CBB:2018:417).
Uit het door appellant overgelegde financiële rapport kan niet worden afgeleid in hoeverre zijn bedrijfsvoering door de tenuitvoerlegging van de Regeling wordt geraakt. Het rapport gaat nagenoeg alleen in op de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel. Overigens blijkt uit het rapport dat het bedrijf van appellant in 2017, ondanks de opgelegde geldsommen, een netto positief resultaat heeft behaald. Uit de door appellant overgelegde stukken blijkt niet zonder meer dat de continuïteit van zijn bedrijf in gevaar komt.
Slotsom
Beslissing
mr. A.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2021.