In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] Holding B.V. en de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft een herhaalde aanvraag van appellante voor een S&O-verklaring voor de periode juli tot en met december 2018, die eerder was afgewezen. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, zoals vereist door artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een S&O-verklaring voor de periode januari tot en met juni 2018, die ook was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van het College op 29 oktober 2019, waarin de afwijzing van de aanvraag voor de periode 2018-1 werd vernietigd, diende appellante een herhaalde aanvraag in voor de periode 2018-2. De staatssecretaris weigerde deze aanvraag, stellende dat de omstandigheden niet waren veranderd en dat de eerdere uitspraak geen nieuw feit vormde.
Tijdens de zitting op 1 december 2020 heeft appellante betoogd dat de eerdere uitspraak wel degelijk als nieuw feit moet worden beschouwd, maar het College oordeelde dat de aanvragen voor de verschillende periodes op zichzelf staan en dat de eerdere uitspraak niet automatisch van toepassing is op de nieuwe aanvraag. Het College concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de voorwaarden voor het indienen van een herhaalde aanvraag en de rol van nieuwe feiten of omstandigheden in het bestuursrecht. Het College heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.