ECLI:NL:CBB:2023:408

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
23/1306
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met invordering verbeurde dwangsom voor taxivervoer zonder vergunning

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur, die in beroep ging tegen een invorderingsbesluit van de gemeente Amsterdam. De gemeente had op 12 april 2023 medegedeeld dat de taxichauffeur een verbeurde dwangsom van € 5.550,- moest betalen, omdat hij op 14 januari 2023 taxivervoer had aangeboden zonder de vereiste Taxxxivergunning. De taxichauffeur betwistte de overtreding en voerde aan dat hij op dat moment op een vaste klant wachtte. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de gemeente terecht heeft vastgesteld dat de taxichauffeur in strijd met de Taxiverordening Amsterdam handelde. De voorzieningenrechter baseerde zich op het rapport van bevindingen van de toezichthouders, die de overtreding hadden geconstateerd. De taxichauffeur kon niet aannemelijk maken dat hij ter uitvoering van een bij hem bestelde taxirit stond. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het invorderingsbesluit van de gemeente gehandhaafd. De taxichauffeur heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van invordering zou worden afgezien.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1306
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [plaats 1] ,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (B&W),

(gemachtigde: S. Roelofsen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2023 (het invorderingsbesluit) hebben B&W medegedeeld dat [naam] niet heeft voldaan aan een aan hem opgelegde last onder dwangsom en dat B&W daarom een verbeurde dwangsom van in totaal € 5.550,- invorderen.
[naam] heeft tegen het invorderingsbesluit bezwaar gemaakt. Hij heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank Amsterdam.
De rechtbank het verzoek met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd naar het College.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2023.
[naam] is daar verschenen. B&W hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, als tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, tegen een besluit bezwaar is gemaakt voorafgaand aan een mogelijk beroep, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het invorderingsbesluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. [naam] is werkzaam als taxichauffeur in [plaats 1] . Op 12 september 2017 is aan hem een last onder dwangsom opgelegd voor het aanbieden van taxivervoer zonder geldige vergunning (Taxxxivergunning). Dit is een overtreding van artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening Amsterdam 2012. De dwangsom is vastgesteld op € 5.550,- voor elke nieuwe geconstateerde overtreding van die bepaling op of na 13 september 2017, met een maximum van € 27.750,-.
3. Met een brief van 21 februari 2023 hebben B&W aan [naam] laten weten dat hij een dwangsom van € 5.550,- moet betalen omdat hij op 14 januari 2023 opnieuw taxivervoer heeft aangeboden zonder Taxxxivergunning. Daarna is het invorderingsbesluit genomen.
Standpunt van [naam]
4. [naam] bestrijdt dat hij op 14 januari 2023 taxivervoer heeft aangeboden. Hij stond bij het Centraal Station te wachten op een vaste klant. Die vaste klant had hem tijdens een taxirit de dag ervoor had besteld. Hij had zijn TAXI daklicht nog op, omdat hij uit [plaats 2] kwam, waar hij wel een vergunning heeft. Van de persoon die is ingestapt wist hij niet of dit zijn klant was, omdat zijn vaste klant wel vaker iemand meeneemt. De persoon was doorverwezen door een chauffeur aangesloten bij een Toegelaten Taxi Organisatie (TTO), wat er op wijst dat het om een persoon gaat die een taxi heeft besteld. De persoon leek aangeschoten. Hij heeft niet aan de persoon gevraagd of hij meewilde of dat hij een taxi nodig had. De persoon is ongevraagd ingestapt en zegt: “ik heb je gebeld en besteld”. Op het moment dat [naam] aan het verifiëren was of het zijn klant was, stonden er ineens twee handhavers voor hem. De passagier heeft verklaard dat hij [naam] had besteld. Ook de vaste klant en de TTO-chauffeur kunnen verklaren dat de passagier er niet kwam voor de opstapmarkt. [naam] gelooft niet dat de passagier tegen de handhavers heeft verklaard dat hij de passagier een rit heeft aangeboden. De handhavers hebben tot twee keer toe gelogen en gezegd dat zij niet hebben gehoord dat de passagier had verklaard dat hij hem had besteld. Pas de derde keer hebben zij verklaard dat zij het wel hebben gehoord. Misschien omdat [naam] op dat moment een opname aan het maken was. De opname staat op een bij het verzoek gevoegde usb-stick. Verder merkt [naam] op dat hij tegen de eerste overtreding op 5 juli 2017 in beroep is gegaan en dat hij die zaak heeft gewonnen. Hij ging ervan uit dat hij nu een waarschuwing zou krijgen en geen dwangsom. Hij heeft zich inmiddels gemeld bij een TTO-organisatie om zulke misstanden in de toekomst te voorkomen.
Standpunt van B&W
5. B&W stellen zich op het standpunt dat uit het rapport van bevindingen van 24 januari 2023 volgt dat toezichthouders, tijdens een algehele controle, ter hoogte van het stationsplein hebben geconstateerd dat een passagier plaatsnam in de (als zodanig herkenbare) taxi van verzoeker. De omgeving van het stationsplein is, zo merken toezichthouders op, bekend als locatie waar veel chauffeurs in overtreding gaan staan en wachten op klanten, vanwege de vele reizigers en bezoekers die vanuit het centraal station van de taxi gebruikmaken. Daarnaast is ook een vestiging van hotel Ibis nabij, waar vanuit ook veel hotelbezoekers reisbewegingen maken. [naam] kon niet aantonen dat hij door zijn klant was gebeld. Hij heeft aanvankelijk medewerking geweigerd toen een toezichthouder hem vroeg om zijn belgeschiedenis te laten zien op zijn mobiele telefoon. Later verklaarde [naam] dat hij ‘via via’ was gebeld voor de rit. De klant heeft zelf aan de toezichthouders verklaard dat hij de taxi niet had besteld, maar dat verzoeker hem een rit aanbood toen hij kwam langslopen. In zijn verzoekschrift stelt [naam] dat de betreffende klant spontaan en in kennelijk beschonken staat in de taxi stapte, terwijl [naam] wachtte op een andere klant. Dit in tegenspraak met zijn eerdere verklaring aan de toezichthouders. Bovendien heeft [naam] tijdens de controle op geen enkel moment vermeld dat hij wachtte op een andere klant. B&W zijn van opvatting dat mocht worden vertrouwd op het constateringsrapport van de toezichthouders. [naam] heeft niet op geloofwaardige wijze aannemelijk kunnen maken dat hij daar stond ter uitvoering van een bij hem bestelde taxirit, en van een overmachtssituatie is niet gebleken.
Beoordeling
6. De voorzieningenrechter gaat uit van de rechtmatigheid van de door B&W opgelegde last onder dwangsom. Niet is gebleken dat [naam] hiertegen bezwaar heeft gemaakt bij B&W. [naam] heeft aangevoerd dat een strafbeschikking is ingetrokken door het Openbaar Ministerie. Daargelaten dat de ingetrokken strafbeschikking ziet op een andere pleegdatum, is de procedure over een strafbeschikking een andere procedure dan en staat deze ook los van een bestuursrechtelijke procedure bij B&W als het gaat om een last onder dwangsom. De intrekking door het Openbaar Ministerie doet dus niet af aan de last onder dwangsom.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft B&W zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat [naam] op 14 januari 2023 in strijd met de last artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 heeft overtreden. De voorzieningenrechter licht dit hieronder toe.
8. Volgens de rechtspraak van het College (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:114) is de conclusie gerechtvaardigd dat een taxichauffeur taxivervoer aanbiedt op de opstapmarkt. wanneer hij met een als taxi herkenbare auto stilstaat op een als illegale opstapplaats voor taxi’s bekendstaande plaats in [plaats 1] , zonder dat hij op dat moment bezig is met het ophalen (laden) of afzetten (lossen) van klanten die bij hem een taxirit hebben besteld. Deze aanname kan door de taxichauffeur slechts worden weerlegd door aannemelijk te maken dat hij daar staat ter uitvoering van een bij hem bestelde taxirit dan wel dat hij daar staat als gevolg van overmacht, zoals bijvoorbeeld autopech. Als de taxichauffeur stelt dat hij daar om andere redenen staat dan voor laden en lossen, bijvoorbeeld om op zijn telefoon te kijken of om op een oproep voor een taxirit te wachten, helpt dat hem niet, omdat er dan van mag worden uitgegaan dat hij taxivervoer aanbiedt op de opstapmarkt, zoals dat er overigens voor omstanders en handhavers van de gemeente [plaats 1] ook uitziet. De taxichauffeur die op een als illegale opstapplaats voor taxi’s bekendstaande laad- en losplaats staat, zonder bezig te zijn met een bestelde taxirit, riskeert dan ook niet alleen een boete voor verkeerd parkeren of stilstaan op een plaats waar dat niet mag, maar ook dat hem een last onder dwangsom wordt opgelegd of dat hij als gevolg van een opgelegde last een dwangsom verbeurt. Algemeen bekend is of mag worden verondersteld, zeker bij taxichauffeurs in [plaats 1] , welke plaatsen bekend staan als illegale opstapplaatsen voor taxi’s. Dat zijn in ieder geval de weggedeeltes waar niet geparkeerd mag worden, zoals laad- en losplaatsen, in het hele centrum van [plaats 1] en vierentwintig uur per dag, bijvoorbeeld in de buurt van het Centraal Station of hotels.
9. Een bestuursorgaan mag volgens de rechtspraak van het College (bijvoorbeeld de hiervoor genoemde uitspraak) in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport van bevindingen, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
10. Het rapport van bevindingen van 24 januari 2023 is door twee toezichthouders van de gemeente op ambtsbelofte opgemaakt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het rapport. [naam] bestrijdt niet dat hij, zoals de toezichthouders hebben geconstateerd, op zijn auto een wit daklicht had met de opdruk ‘TAXI’ in het zwart en dat hij stilstond op het trottoir van het Stationsplein. [naam] bestrijdt wel dat hij taxivervoer aanbood op de opstapmarkt. In het verzoek om voorlopige voorziening stelt [naam] dat hij tijdens een eerdere taxirit is besteld door een vaste klant en dat passagier (mogelijk) via deze vaste klant bij hem was gekomen. Volgens het rapport van bevindingen heeft [naam] echter ter plekke verklaard dat de ingestapte passagier hem had gebeld. Deze passagier was een man, terwijl zijn vaste klant naar zijn eigen zeggen een vrouw is. Het kon dus niet gaan om dezelfde persoon. Als hij was besteld door zijn vaste klant tijdens een eerdere taxirit dan had het voor de hand gelegen dat hij tegen de toezichthouders al had verklaard dat hij mondeling was besteld door deze klant. [naam] heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij dat niet ter plekke heeft verklaard door de stress van het moment van de controle. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat de controle mogelijk een stressvol moment was, maar de verklaringen lopen te ver uiteen om de nadien gegeven verklaring dat de vaste klant hem had besteld geloofwaardig te achten. Hier komt bij dat [naam] in zijn zienswijze op de voorgenomen invordering ook nog niet naar voren heeft gebracht dat hij mondeling was besteld door zijn vaste klant.
Met de opname op de usb-stick wil [naam] aantonen dat de toezichthouders van de gemeente niet de waarheid in het rapport van bevindingen hebben opgenomen. Zoals ter zitting besproken, wijkt wat volgens [naam] op de stick staat en wat in het rapport van bevindingen staat feitelijk niet van elkaar af. Ook volgens het rapport zeggen de toezichthouders te hebben gehoord dat de passagier, toen hij bij [naam] in de auto zat, heeft verklaard dat hij hem had gebeld. Omdat het feitelijk niet van elkaar afwijkt, is de stick op de zitting aan [naam] teruggegeven. Overigens heeft de passagier volgens het rapport van bevindingen tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Hij heeft eerst verklaard dat hij [naam] heeft gebeld en, nadat hij was uitgestapt, heeft hij verklaard dat hij kwam aangelopen en dat [naam] hem de rit aanbood. Ook dit verschil maakt dat [naam] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ter plekke stond ter uitvoering van een bij hem bestelde taxirit.
11. Uit het voorgaande volgt dat B&W terecht hebben vastgesteld dat de dwangsom is verbeurd. Onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 10 maart 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:140), is de voorzieningenrechter van oordeel dat bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht dient te worden toegekend. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [naam] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Voor zover [naam] niet in staat is de dwangsom ineens te betalen, kan hij B&W om een betalingsregeling vragen.
Conclusie
12. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen en zal het invorderingsbesluit dus niet schorsen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. I.C. Hof
Afschrift verzonden aan partijen op: