Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 oktober 2023 op het hoger beroep van:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
De minister voert in hoger beroep aan dat [naam 1] de enig bestuurder en aandeelhouder is van [naam 2] en [naam 2] de enig bestuurder en aandeelhouder van de overtredende vennootschap [naam 3] . Daarmee is volgens de minister per definitie sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen die drie entiteiten. De minister is van mening dat van hem niet mag worden verwacht dat hij die nauwe en bewuste samenwerking nader onderbouwt. Niet duidelijk is wat er in een dergelijke situatie nog onderzocht of onderbouwd had moeten worden. [naam 1] gaat immers als natuurlijk persoon over het bestuur van de beide vennootschappen, direct bij [naam 2] en indirect - via [naam 2] - bij [naam 3] . Bij deze structuur zijn de taakverdeling en de intensiteit van de samenwerking voldoende duidelijk om medeplegerschap aan te nemen. Voor de rechtbank staat vast dat [naam 3] de overtredingen heeft begaan. Degene die niet toeziet op overtredingen van een vennootschap waarvan hij de enig bestuurder/aandeelhouder is, kan daarop in rechte worden aangesproken. De enig bestuurder is immers per definitie in de gelegenheid om overtredingen te voorkomen door het houden van beter toezicht op de naleving van de regelgeving. Het zijn van (enig) bestuurder en aandeelhouder van de overtredende vennootschap is daarmee een bijdrage van voldoende gewicht voor het aannemen van medeplegerschap. De rechtbank heeft de beide enig bestuurders/aandeelhouders ten onrechte niet als medeplegers aangemerkt.